Dik Licht (c) istvan koning
Een artikel uit
National Geografic's nieuwsbrief van 27 februari 2015
'ONMOGELIJK
GROOT' ZWART GAT ONTDEKTDe massa van het zwarte gat is zo groot als die van twaalf miljard zonnen. De quasar, een extreem heldere wolk materiaal die door een zwart gat wordt opgeslokt, stoot energie uit die vergelijkbaar is met die van een miljoen keer een miljard zonnen. De ontdekking, zeggen de astronomen, stelt de huidige theorieën over het ontstaan van zwarte gaten op losse schroeven. |
dik licht
De
reeds lang gevestigde kilte van mensen tegenover elkaar heeft zich
doorgezet in de werkelijkheid.
Het
begon met de 'koude oorlog', gevolgd door een ijzig egoïsme in de
vele jaren erna om tenslotte wetenschappelijk te moeten vaststellen
dat de bewegingen in de ruimte van de zonnestelsels hele andere zijn,
dan ooit voor waar werd gehouden.
Niet
dat de wetenschappers zulke onzin hadden uitgekraamd, integendeel de
vastgestelde waarnemingen van revolutie en rotatie waren volledig
juist. Er zijn alleen nieuwe dingen bijgekomen, die we nog niet
wisten. Wel heb ik al lang een vermoeden over bepaalde zaken.
Bijvoorbeeld de kosmische seizoenen.
Hierover schreef ik reeds in negentienhonderdeeneenzestig
(1961), maar dat werd toentertijd afgedaan als leuk, maar simpel bedachte Science Fiction.
Dus
de wetenschap bleef dapper doorrekenen met de snelheid van het licht
en daarmee liepen ze op een gegeven moment uit de pas, want het licht
blijkt zich steeds langzamer voort te bewegen. De snelheid waarmee
het licht zich voortplant is afhankelijk van de 'dikte' van het
licht en van de afstand die het aflegt. In plaats van dikte kunnen we ook spreken van dichtheid.
Daaraan
gekoppeld is weer de samengesteldheid van het licht. Hoe groter de
samenstelling, des te groter de dichtheid (dikte). Hoe ijler het
licht, des te zuiverder, lichter en sneller.
Hierbij
moeten we wel bedenken, dat we van 'licht' moeten kunnen blijven
spreken.
Want
wanneer houdt licht op licht te zijn als het alsmaar ijler wordt? De
minste of geringste vorm van licht, wat nog alle eigenschappen van
licht bezit noem ik 'Het Enkele Licht'.
Dit
is te vergelijken met bijvoorbeeld een molecuul (element), dat nog
alle eigenschappen van de stof bezit.
Het
licht snelt voort met een bepaalde snelheid. Tenminste voor zover wij
met al onze omgevingsbeperkingen en gelimiteerde denkvermogen dat
zelf proberen onder woorden te brengen.
Nu
is 'snelheid' sowieso een aards begrip, want immers snelheid is de
afgelegde weg, afgemeten in tijd. Tijd is een niet-bestaand fenomeen
in de ruimte. Dientengevolge is snelheid niet bestaand in de zin van
tijd, zoals wij die menen vast te kunnen stellen.
Niet
het heelal dijt uit, maar het licht wordt trager.
Dat
wil zeggen, dat een bepaald zonnestelsel op een afstand van 600
miljoen lichtjaren, na herberekening na bijvoorbeeld 40 jaren. zich
ineens op 400 miljoen lichtjaren bevond. De eerste meting van 600 miljoen is dus een onjuiste constatering geweest, gebaseerd op onjuiste gevolgtrekkingen, die ons eerder op een
dwaalspoor brachten dan dichter bij de werkelijkheid.
Op
grond van de ontdekking, dat de zaken moeten worden herbezien met de
nieuw verworven inzichten, worden natuurlijk vele speculaties en
nieuwe impulsen aan de wetenschap toegevoegd. Vooral aan de 'pre'-wetenschap,
de 'veronderstellingsfase' en de nog daarvoor liggende
'wetenschappelijk fictiefase'.
Als
studentje lag ik reeds in de clinch met de leraar over dit onderwerp.
Ik
beweerde, dat in de lange geschiedenis van onze wereld, voor zover
wij in staat zijn die te achterhalen, er telkenmale sprake is van
bijvoorbeeld de eerste ijstijd en de tweede ijstijd enz.
Het
Primair, Secundair, Tertiair en Quartair volgden elkaar op met een
redelijke constante in de tijd.
Daarnaast
verhaalde meerdere godsdiensten over een allesoverheersende
watervloed (Zondvloed), die vrijwel alle bestaande gebieden
overstroomde, waardoor buitengewoon veel leven verloren ging.
Niet
alleen in de omgeving van het oude Israël, maar dergelijke verhalen
doen zich ook voor in India, in Iryan Djaya, in Peru en Griekenland
enz. In de berekening van de paapse wijsgeren (?) moet dat zo'n
twintigduizend jaar geleden zijn gebeurd. Een getal, dat op geen
enkele wetenschap is gebaseerd. De afstand in tijd doet er ook niet
zoveel toe.
Wat
er wel toe doet is het feit, dat zich lang geleden iets kosmisch
heeft voorgedaan, waardoor de aarde tijdelijk werd verzwolgen door
het water. Nu weten we, dat het maar een ding kan zijn geweest en dat
is het smelten van de poolkappen. Dat kan eigenlijk maar op een
manier gebeurd zijn. Als kind vroeg ik me reeds af, waarom de aarde
scheef stond in de ruimte. Die scheefstand, met de poolnachten en
poolzomers als gevolg. Die scheefstand, die de hoek van declinatie
bepaalt. Het is juist deze scheefstand, die in beweging is en de
aarde kantelen doet van links naar rechts en van rechts naar links.
Het is deze wisselende scheefstand, die onze aarde trakteert op
'kosmische seizoenen', die elk wellicht 300.000 jaar duren.
Door
een revolutionaire kanteling zal er buitengewoon veel ijs smelten en
zal het grootste gedeelte van het land tijdelijk onder water komen te
staan. Vandaag de dag moeten we ons dus dubbel zorgen maken over het
broeikaseffect, waardoor de aarde wordt opgewarmd, met als gevolg het
smelten van de poolkappen. Een volslagen onnatuurlijke toevoeging van
het smeltproces, welke daardoor wellicht nog onbeheersbaarder zal
blijken als toentertijd de zondvloed.
Maar,
als de poolkappen met hun miljarden kubiele meters water, gewoon in
tact blijven, dan kan het waterpeil van de aarde niet stijgen of
dalen.
Immers,
er zal nooit een druppel water bijkomen en er zal nooit een druppel
water verdwijnen.
Hiertoe
het volgende voorbeeld:
Er
hing een druppel water aan het puntje van een berkeblad. Het had
geregend, dus dat was niet zo verwonderlijk. De druppel werd dikker
en zwaarder door toevloed van het water vanaf het blad. Net zo lang
tot hij te zwaar werd en tenslotte met een splash op de aarde te
vallen. Als snel was de druppel de aarde ingetrokken, trok door die
aarde heen en kwam tenslotte in het grondwater terecht, dat hem
meevoerde langs duistere en onbekende wegen, waarin hij niet kon
herkennen waarheen zijn weg zou gaan.
Na
lange tijd verscheen er weer wat licht in zijn wereld en het
grondwater mondde uit in een beekje en spuwde onze druppel in de
stroomversnelling van het jagende water. De druppel werd duizelig van
het tollende beekje en slierten om rotsblokken heen in juichende
stemming. De zon scheen en de beek was koel. Als een
grootpretparkbeleving belandde tenslotte de druppel in een grote en
veel trager stromende rivier. Heerlijk om uit te rusten na de
inspannende duikeltocht bergafwaarts. In zo'n dikke en brede rivier
wordt je gedragen door miljarden andere druppels, die je meevoeren
naar onbekende verten en in vol vertrouwen, want de rivier zal toch
wel weten waarheen zij stroomt. En dat wist de rivier ook, want zij
kende maar een stroomrichting en dat is naar lagere landen om
uiteindelijk uit te monden in de zee. De eindeloze zee. Zoveel
druppels heb je nog nooit bij elkaar gezien. Duikelend naar beneden
en proestend weer omhoog, meesurfend met de golven en verder water,
niets dan mededruppels, die allen de eeuwig zelfde reis maakten.
Totdat
de druppel zich plotseling opgetild voelde en zich bevond in een
emmer aan een touw, die een schepeling naar beneden had laten zakken.
Het dek moest geschrobd, en water was makkelijk voorhanden. Een puts
water en over het dek uitgooien, en dan schrobben maar.
Onze
druppel voelde het warme door de zon beschenen dek onder zich en
merkte hoe hij uitgespreid werd over een vrij grote oppervlakte.
Een
nieuw en vreemd gevoel maakte zich van het meester. Hij voelde zich
duizelig worden en licht in het hoofd. Sterker nog, hij voelde hoe
hij zich langzaam losmaakte van het dek, als een ziel die uit een
stervend lichaam treedt. Langzaam verhief hij zich van het schip en
steeg hoger en hoger voortgedreven door het licht en de warmte van de
zon. Een fantastische sensatie maakte zich van hem meester. Dit was
ongelooflijk om te zien, die kleine wereld beneden. Op deze afstand
leken ook de problemen klein en dogma's niet meer belangrijk. Hij
voelde zich meer bevrijd dan ooit tevoren.
Maar
lang duurt gelukzaligheid niet, want al gauw begon hij het koud te
krijgen.
Als
reactie daarop trok hij zich wat meer samen, kroop wat meer in
elkaar, maar de temperatuur bleef zakken, net zo lang dat hij weer
zijn oude vorm terug had gekregen, een druppel.
Hij
voelde zich te zwaar worden om zomaar in de lucht te kunnen zweven en
begon hoogte te verliezen. In de verte zag hij bergen liggen, waarop
hij afstormde met steeds grotere snelheid. Het bos kwam met rappe
schreden op hem af en met een doffe plats kletterde hij op het blad
van een berkenboom.
Langzaam probeerde hij zich te hervinden, terwijl hij naar de uiterste rand
van het blad kroop. Tenslotte bungelde hij aan het puntje van het
berkenblad en zag de vochtige grond onder zich.
Er
gaat dus geen druppel verloren.
Zo
zou het moeten zijn, maar ook daarin heeft de mens het heft in handen
genomen en heeft het water middels zijn chemie in zoverre veranderd,
dat het zijn zelfreinigende karakter dreigt te verliezen
Laten
we nu dit voorbeeld eens doortrekken naar het licht. Stel, dat we
zeggen: Er gaat nooit een straaltje licht verloren. Dan rijst direct
de vraag: hoe komt het dan, dat licht op grotere afstand minder fel
schijnt dan datzelfde licht, wanneer het dichterbij staat.
De
verklaring van de wetenschap, dat de dampkring het licht absorbeert,
is niet betekenisvol genoeg. Immers, als het wordt geabsorbeerd, waar
blijft het dan daarna? Waarom kunnen we het dan niet terug halen uit
die atmosfeer? Het is simpel door elk mens waar te nemen: hoe verder
de lichtbron van je af staat, des te minder fel het licht wordt
waargenomen.
Niet
alleen hier op aarde is dit te zien, maar ook in de ruimte is dat
waarneembaar.
Ook
in de ruimte moeten dus voorwaarden aanwezig zijn, welke het licht
doen afnemen in felheid. Voorwaarden zoals nevels, sterrenstelsels,
stof en gruis en dergelijke, in ieder geval materie, waar het licht
moeizamer doorheen komt.
Als
dat inderdaad het geval is (en dat is het), dan kunnen we spreken van
een weerstand tegen het licht. Zoals elektrische stroom weerstand
(Ohm) kent in een draad, zo ondervindt dus ook licht weerstand,
wanneer zij door materie heen wil dringen. Weerstand wil niet alleen
zeggen 'afnemen in kracht' maar ook 'afnemen in snelheid'.
In
een veel verder stadium moeten we hier ogenblikkelijk aan toevoegen,
dat de snelheid van meerdere factoren afhankelijk is, dan alleen van
de weerstand. Factoren als stuwingskracht, aantrekkingskracht en
wellicht ook de hellingshoek zijn medebepalend.
Bovendien,
moeten we er rekening mee houden, dat de materie in de ruimte
wellicht een voor ons wel eens een volledig onbekende materie zou
kunnen zijn. Een materie, die wellicht als eigenschap heeft
lichtstralen kunnen breken of ombuigen, zoals vloeistoffen dat doen.
En
misschien vertonen deze ombuigingen eerder gelijkenissen met onze
spiegels en zijn het dus weerkaatsingen.
Tot
nu toe spreken we en denken we over 'licht' in de betekenis van het
ons bekende aardse licht. Hoezeer zal ons wetenschappelijk denken
veranderen als we moeten vaststellen, dat 'licht', als het ware
materieel, te bundelen is, te comprimeren.
Een
lichtstraal met een doorsnee (lichtkring) van 10 meter met behoud van
de intensiteit terug te brengen, te comprimeren, tot een lichtkring
van een enkele centimeter. De resultaten kennen we inmiddels in de
lasertechnieken. Als we dit kennen, is het dan niet eenvoudig voor te
stellen, dat 'licht' daardoor 'dikker' wordt.
Weliswaar
heeft die gecomprimeerde lichtbundel minder weerstand door zijn
omvang, maar de lichthelderheid (dikte) en stuwkracht (massa) wordt
zo groot, dat het zich trager zal voortbewegen, maar een veel grotere
afstand zal afleggen. Veronderstellend hierop verdergaand, zou je je
moeten afvragen hoever die comprimering kan gaan en wat de gevolgen
zijn bij ongekend dichte lichtbundels. Wellicht zo dicht, dat licht
als massa zich voortbeweegt met een alles-voor- zich-uit stuwende en
alles-opzij-duwende kracht. Wordt dergelijke compact licht nog wel
als licht waargenomen, of zien we dat als dichte materie. Eigenlijk
zou je kunnen zeggen, dat je dan het ‘laser’-stadium voorbij
bent.
Bij
dergelijke comprimeringen en steeds verdere toename van de
lichtintensiteit kom er het moment van 'omslaan'. Dat wil zeggen, dat
het licht voor ons op een bepaald moment niet meer als licht
waarneembaar is. Er komt een moment, dat verder comprimeren zulke
verandering in ons waarnemen geeft, dat het lijkt, alsof het licht
opeens is dooft. Het verdwijnt van ons netvlies.
Dan krijgt het licht een tegengesteld karakter.
In
plaats van voorwaarts te snellen gaat het terug, naar waar het
vandaan kwam, alsof er zuiging ontstaat, welke het licht in zichzelf
naar binnen zuigt. Een implosie van de hoogste orde. Het gedoofde en
geabsorbeerde licht nemen wij waar als het 'tegengestelde licht', als donker dus, als zwart. Alsof het zwart licht is geworden.
Op
dat moment zien we het ons bekende 'zwarte gat'. Dat zwarte gat,
zoals de wetenschap ons vertelt, met zijn rubbelige randen, met zijn
wat flardige cirkels er omheen.
Dat
zwarte gat met een aantrekkingskracht, oftewel een absorptievermogen,
zo groot dat hij wel (quote)
‘6 keer een aarde kan opslokken’. Let wel, dit is taal der
wetenschap, al zou je eerder geneigd zijn te geloven dat het een
sprookje van Grimm was. Zouden ze zichzelf wel eens horen vertellen,
die wetenschappers? Zouden ze dan wel eens het gevoel krijgen, dat ze
eigenlijk kleine kindertaal brabbelen in een denkwereld van de
GROTEN, waar we ons, met ons allen, nog lang niet mee kunnen meten.
Toch
zijn het steeds weer de creatieve geesten, die wegen proberen te
vinden voor de tot nu toe onverklaarbare zaken.
Met
andere woorden, "kunst is de meest essentiële vorm van
wetenschapsvoorspelling".
Het
zwarte gat, waar alles in verdwijnt, waarschijnlijk ook dit verhaal