morgen op het water
het is
in de vroegte van de dag
daar
hou ik van
zien
hoe de morgen zich door de nevels vecht
naar
het zonlicht
neus
ogen oren
gespitst
gesperd
zoals
mijn hond
die
mij roept
als
een vreemde
mijn
grint doet knerpen
het
water droomt nog even
wil de
geheimen van de nacht
nog
niet naar buiten dragen
nog
even je warmte vasthouden
het
laken in de hals
dan
breekt de aarde weer open
spuwen
de fabrieken schaars geklede dagjesmensen
op
vlonders en in boten
de
futen duiken onder
slechts
de brutaalste van de eenden
kloppen
hen de zakken leeg
zoals
de bootverhuurder en de bakker
maar
nu nog even niet
nog
even is het water van mij en de vogels
het
omarmende groene water
leven
en dood tegelijk
ik
voel de dreiging onder me
angst
mijn
botten tintelen van genot
uitgelatenheid
beide
ken ik van dichtbij
een
ver maar toch vertrouwd familielid
alsof
ik huiswaarts keerde
als de
nevels zijn vervlogen
keer
ik om
naar
mijn landhuis