woensdag 27 januari 2016

Voor Het Kind

Met de nadruk op 'Het'.

Ze droeg een warme grijze wintermantel met een echt zilvervosje als kraag, toen ze aangesproken werd door een man van middelbare leeftijd.
Het gebeurde op de Albert Cuyp in Amsterdam, de grote verzamelplaats van armen en rijken, van blanken en zwarten. Soms denk ik wel eens, zo hoort de wereld vermengd te zijn. Zoals hier op de Albert Cuyp en niet zo verminkt als de werkelijkheid.
"Mag ik U effe wat vraoge, daome?" Zijn brillenglazen waren dik en werden omrand door een zwart en zwaar montuur.
Hij had zwart sluik haar, dat door de koude regen vastplakte op zijn hoofd.
Koud was het zeker met slechts enlele graden boven nul en regen, die twijgelde tussen natte sneeuw en water.
De stad had haar uiterste best gedaan zich te tooien in het feestkleed van december, maar nu de flarden regen de straten afsnuffelde, bleef er van het feetselijke weinig over.
"Kijk, daome," zei hij." ik doen mee met een aktie. De aktie 'voor Het kind, met de nadruk op Het. Zegt U dat wat?"
Er kwam een grijsblond kort gekapt bejaard hoofdje uit de zilvervos te voorschijn. "Daar heb ik geloof ik wel een svan gehoord, ja," sprak het dametje met een allerliefst bescheiden stemmetje, " heeft dat niet iets te maken met....."
"Juist ja," onderbrak hij haar," met kinderen. Maar niet alleen met kinderen van deze planeet, het heeft ook te maken met Het kind, met de nadruk op Het, evenzeer alsmede ook eveneens met alle kinderen van deze aarde. t Is tenslotte december. Kijk-es hier daome, voor deze aktie "voor  het kind' met de nadruk op Het, verkoop ik u deze kerstkaarten, voor het goede doel."
Hij pauzeerde even en keek haar met zijn brilvergrote zwarte ogen doordringend aan. "En voor een lage prijs," voegde hij er nog aan toe.
"Maar," wierp het dametje tegen," gaat die aktie dan niet over postzegels of zo?"
"Ook daome, ook. Kijk-es daome," en hij diepte een paar velletjes kinderzegels uit een verfomfaaide bruine aktetas.
"Alle postzegels benne een kwartje duurder as op et postkantoor. Dat komt zo. De PTT zorgt zogezeid voor alle aardse kinderen en dat kwartje d'r bovenop is voor Het kind, met de nadruk op Het, waar evenzeer ook mede de kerstkaarten voor bestemd zijn."
"Gut, ja, ik weet het zo niet," zei ze aarzelend en probeerde de man onderzoekend aan te kijken, maar toen hij zijn grote glasogen in de hare prikten, richtte ze snel haar blik op de langs de kramen trekkende mensen.
"Had ik U al gezegd, dat ze goedkoop benne? En kerstkaarten heb U toch nodig, nietwaar?"
Het dametje sputterde: Je hoort zo vaak, dat je bedrogen wordt bij zulk soort akties, he."
"Heb U zelf kinderen?" sneed zijn scherpe stem dwars door haar heen. Ze schrok van de aggressieve ondertoon in die stem, en aarzelde.
"Nou, nou heb U ze zelf??" klonk het nogmaals, toen ze niet snel genoeg antwoordde.
"Gut ja....ik heb vijf kinderen en veertien kleinkinderen, maar wat hee...."
"Dan zou U niet zo mgen praten, daome," klonk het bestraffend," dan zou U zulke dingen niet zo mogen zeggen, weet u dat. Zelf lekker gezonde en rijke kindertjes hebben en die arme en zieke kindertjes zomaar gewoon laten barsten. Dat is asociaal, daome, heel asociaal!! En dan heb ik het nog niet eens over het kind, met de nadruk op Het. Die mag je toch helemaal nooit of te nimmer laten barsten, zeker?"
Het gekapte kopje, dat zoeven nog zo fier boven het bont had uitgekeken, was weer angstig naar beneden gedoken, alsof de grijze wintermantel bescherming kon bieden.
:Nou, goed dan," zei ze om van hem af te zijn, " geeft U mij dan maar een kaart en een postzegel."
"Nee, daome, dat gaat niet. Daar hebben de kindertjes niks an." zei de man, " ze zitten in zakkies van vijf stuks. De kaarten benne 7,50 pr zakkie en de postzegels 6,50 per velletje van zes stuks."
Hij gad ze al zijn tas gediept en duwde ze de oude vrouw in de handen.
"Dat is dan precies vijftien gulden," taterde hij verder.
Ze viste een briefje van tien een een muntstuk van vijf uit haar beursje en wilde dat de man overhandigen. Ineens trok ze haar hand met het geld terug. "Ho, wacht U eens even, dat is veertien gulden en geen vijftien."
"Dat weet ik, daome, dat weet ik, maar de meeste mensen geven graag een piekie extra voor het goeie doel."
Teglijkertijd gristen zijn vinger haar het geld uit de handen.
"Fijn daome, dank U wel, alsook mede namens de kinderen  en Het kind."
Hij maakte al aanstalten zich uit de voeten te maken, toen de oude dame hem vroeg:"Mag ik U eens wat vragen?"
"Jazeker, daome, maar m'n tijd is beperkt. De kindertjes, begrijpt U wel."
"Hebt U zelf kinderen?" vroeg ze.
De man aarzelde toen ze hem belangstellend aankeek.
"Ja," zei hij achterdochtig," ja ik heb drie kindertjes, hoezoo?"
"O, gelukkig," sprak de oude mevrouw," dat is een hele geruststelling."
"Hoezo, doame, een geruststelling?" De man was op zijn hoede.
"Nou kijk," hernam de dame," als U een bedrieger bent, dan komt er in elk geval toch nog iets van mijn geld bij de kinderen terecht. Uw eigen kinderen, begrijpt U wel? Want die zullen het dan wel niet zo makkelijk hebben ....met zo'n vader. Goedenmiddag."
En weg liep ze, om zich nog even om te draaien, naar de verbijsterde man, die waarschijnlijk voor het eerst met een mond vol tanden stond.
"Vrolijk kerstfeest voor U en Uw kinderen," wuifde ze hem toe.
"Krijg nou wat..." gromde de man binnensmonds, maar zijn ogen speurden alweer het trottoir af naar een volgend slachtoffer.



Plaatsgebrek

Camping 15
Plaatsgebrek
Redelijk vroeg in het seizoen, het zal in de mei-vakantie geweest zijn, hadden we een mooi plaatsje gevonden op een camping in Diever in Drenthe.
Op het veldje, waar we ons hadden genesteld, was plaats voor zo'n vijftien caravans.
Toen wij er op zaterdagmorgen arriveerden stonden er slechts zes. Het terreintje zag er dus nog ruim en open uit.
De plaats deed ons riant aan en we genoten in de voortent van een heerlijk kopje caffeinevrije koffie.
De kinderen kwamen terug van hun verkenningstocht en deden ons luidkeels verslag van hun bevindingen.
Vlakbij was een groot zwemmeer met een eiland in het midden, waar je met een vlot naar toe kon.
Er zat een touw aan dat vlot en als je daaraan trok, ging-die vooruit.
Op dat eiland, en dat vonden ze het mooiste, stond een levensgroot piratenschip, waar je in en op kon klimmen,en met een echt kraaiennest.
We kuisterden met een tevreden glimlach om de mond, omdat deze verhalen ons het vooruitzicht boden, dat de kinderen veelvuldig en langdurig op dat eiland zouden vertoeven, waardoor wij onze rust zouden krijgen.
Want zo zit het toch? Als de kinderen zich amuseren, hebben de ouders rust.
Het moet niet zo zijn, dat de eerste helft van je leven wordt verknoeid door je ouders en de tweede helft door je kinderen.
Andersom is dat niet zo, want als de ouders zich amuseren, willen de kinderen er altijd bijzijn.
Allengs werd het drukker op ons veldje.
Er koerste een grote oude auto, maar vooral een vieze auto recht op onze voortent af.
Heel langzaam en rondspeurend naar een goede plek.
Ze hadden kennelijk het oog laten vallen op een van de plaatsen ter linker- of ter rechterzijde van ons.
De caravan, die er achter schommelde paste uitstekend bij die grote, oude en vieze auto.
Waarschijnlijk had grootvader in zijn verlovingstijd er nog in gekampeerd.
Ook deze caravan had een dermate groot formaat, dat de Youth for Christ er ruimschoots een jongerenlanddag in had kunnen organiseren.
Mijn vrouw en ik keken elkaar bezorgd aan.
"Zijn dat leuke mensen?"  vroeg ik.
"Misschien wel." antwoordde zij nuchter en hoopvol.
Een vrouw van ongeveer 30 jaar sprong uit de auto en liep, zonder ons te bekijken naar de lege plek rechts van ons.
Ze droeg een zeer uitbundig en buitengewoon geblondeerd kapsel.
Haar felgroene te korte truitje liet een extreem laaguitgesneden halslijn zien.
Daaronder een ultrakort, eveneens felgroen minirokje, dat haar overigens fraaie beenpartij de vrije loop liet.
Ze ging met haar achterste tegen de zijkant van onze caravan staan.
Toen nam ze grote stappen voorwaarts, waarbij de de passen hardop telde.
Bij de tiende stap stopte ze en riep:"Ja, Jos, het ken net!"
Jos zat nog achter het stuur van zijn slagschip. Een blote getatoueerde arm hing uit het raampje.
Langzaam stapte hij uit en wij namen een 400-ponder waar, gestoken in een mouwloos hemd, blauwgestreept,  dat lange tijd een wasmiddel had ontbeerd.
Een grote roodbruine mexicaanse hangsnor overkapte een shaggie.
"Een draak," zei ik.
"Wat een onzin," zei mijn vrouw," je kent haar niet eens."
"Nee," verbeterde ik haar," op zijn bovenarm staat een draak."
De eveneens slonsig afzakkende spijkerbroek liet de bilnaad van deze kolos zien.
"Een bouwvakkersdecolletee," mompelde ik.
Mijn vrouw schoot in de lach en waarschuwde:"Je houdt je in hoor."
"Die auto daar mot nog effe weg!" riep hij tegen zijn vrouw.
Gelukkig was 'die auto daar' niet van ons, maar van een ouder echtpaar aan de andere kant van de lege plek.
Het oude meneertje tenger van postuur en versierd met een klein wit aggressief snorretje, dat recht vooruit leek te steken, was echter niet van plan zijn auto weg te halen.
Zijn auto mocht naast zijn caravan staan, dus daar bleef hij ook.
"Hij doet het niet, Jos!" riep de groene blote blonde rups.
"Wacht maar effe..!" riep Jos terug.
"He kleine," riep Jos naar het keurige meneertje," Haal jij die wagen weg, of mot ik het effe
voor je doen!"
Het meneertje draaide zich naar de ingang van de voortent en bukte zich.
Jos was naar hem toegelopen en door het voorraam zag ik de oude mevrouw met een hand voor haar mond staan.
"Nee, JanWillem, niet doen!" riep ze zo luid, dat wij het in onze voortent konden verstaan.
Ze duwde haar man opzij en ging met haar tengere figuurtje voor de imposante Jos staan.
"Meneer," sprak zij gedecideerd," U moet oppassen voor mijn man, want hij haalt Hector erbij, hoor. En dat is een zeer gevaarlijke Dobermann."
Jos aarzelde en zei:" Ik ben toevallig helemaal niet bang voor honden."
"Wacht maar Louise, ik kom eraan." hoorden we de felle hoge stem van het meneertje roepen.
Jos bedacht zich geen ogenblik en riep: "Tiny, ophouwen met dat gezeik, we laten de wagen wel op de parkeerplaats staan!" en draaide zich om.
Louise draaide zich eveneens om, verdween in haar voortent en posteerde zich weer voor het raam.
Jos en Tiny beraadslaagden wat te doen, waarbij af en toe boos in de richting van de caravan werd gekeken.
Ook keken ze af en toe in onze richting, waarbij we toch de kriebel op de billen kregen.
Intussen was aan de andere zijde van onze caravan een campertje komen staan.
In de consternatie hadden we daar geen erg in gehad, maar ineens stond hij daar keurig geparkeerd.
Jos en Tiny kwamen in onze richting en stonden enige passen later voor onze ingang.
De bolle kop met snor en shaggie werd naar binnen gestoken.
Met holle ogen keken we hem aan en verwachtten de ergste dingen, want wij hadden geen hond meegenomen.
"He meester," sprak Jos," die gozer daar wil niet opzij. Ken jij met je spul niet een stukkie opschuiven?"
Wat was ik de nieuwgekomen camper dankbaar.
" Dat zal niet gaan" zei ik, "kijk maar, er staan een camper naast."
Ja nu zagen zij de camper ook en zij zagen ook de onmogelijkheid in om een stukkie
op te schuiven.
"Hij is wel groot, he," vroeg ik kwasi belangstellend.
" Ja," zei Tiny glunderend," hij is een meter achtennegentig."
"Nou," zei ik, " ik bedoelde eigenlijk meer de caravan."
"Ach, ja man," norste Jos, " dat klereding. Twee lekke banden heb-ie gehad onderweg.
En dan de hele dag dat gezeik van haar aan je kop. 't Heb me acht uur gekost om hier te komen en dan krijg je nog een Dobermann achter je aan. Dus ik ben het wel effe zat voor vandaag."
"Aan de andere kant van de camping,"  wist ik, "staan de stacaravans. Die hebben ruimere plaatsen. Waarom probeert daar niet een plaatsje te krijgen?"
Uit zijn kontzak pulkte hij een telefoontje en wij gaven hem desgevraagd het nummer van de receptie.
Een opluchting voor ons hele veldje was het toen bleek, dat hij daar nog kon staan.
"Komop Tiny, opschieten!" zei Jos, " he meester je komt maar een pilsie halen bij me."
Het convooi van slagschip met woonhuis zeilde ons veldje af op weg naar een betere
bestemming.
"Mag ik me even voorstellen," klonk een geknepen hoge mannenstem in de voortent.
Het keurige meneertje maakte zijn entree en sprak:" Mijn naam ik van Diepen, hoogleraar filosofie te Nijmegen. Ik hoop niet dat U door mijn toedoen een aanvaring hebt gehad met dat bolvormige segment, dat zojuist, naar het schijnt, is vertrokken."
Mijn vrouw schonk hem een kopje thee in, wat hij verrast aanvaardde.
"Vraag Uw vrouw ook even." zei ze.
"Louise !!" snerpte professor van Diepen, "kom je theedrinken hier en neem Hector ook maar mee."
"Is hij erg vals?" vroeg ik met nieuwe ongerustheid,
"Welnee, beste kerel," zei van Diepen, "en het is ook geen Dobermann.
Louise kwam binnen met een brede glimlach op de mond en in haar armen een onooglijke Yorkshire-terrier met een strikje op de kop.
"Ik ben Louise en dit is Hector," zei ze, " hij slaapt in het broodmandje."




vrijdag 1 januari 2016

Opgetild door het licht


Opgetild door het Licht    (c) istvan koning
(een ringverhaal)

“Er hing een druppel water aan het puntje van een berkenblad en hij zag de vochtige grond onder zich. Het had geregend, dus dat was niet zo verwonderlijk.

De druppel werd dikker en zwaarder door toevloed van het regenwater vanaf het blad. Net zo lang tot hij te zwaar werd en tenslotte met een splash op de aarde kletste. Als snel was de druppel de aarde ingetrokken, reisde door die aarde heen en kwam tenslotte in het grondwater terecht, dat hem meevoerde langs duistere en onbekende wegen, waarin hij niet kon herkennen waarheen zijn weg zou gaan.
Na lange tijd verscheen er weer wat licht in zijn wereld en het grondwater mondde uit in een beekje en spuwde onze druppel in de stroomversnelling van het jagende water. De druppel werd duizelig van genot in het tollende beekje en zigzagde om rotsblokken heen in juichende stemming. De zon scheen en de beek was koel. Alsof het één groot pretpark was, zo beleefde de druppel zijn reis. Tenslotte belandde hij in een grote en veel trager stromende rivier. Heerlijk om uit te rusten na de inspannende duikeltocht bergafwaarts. In zo'n dikke en brede rivier wordt je gedragen door miljarden andere druppels, die je meevoeren naar onbekende verten en in vol vertrouwen, want de rivier zal toch wel weten waarheen zij stroomt. En dat wist de rivier ook, want zij kende maar een stroomrichting en dat is naar lagere landen om uiteindelijk uit te monden in de zee. De eindeloze zee. Zoveel druppels heb je nog nooit bij elkaar gezien. Duikelend naar beneden en proestend weer omhoog, meesurfend met de golven en verder water, niets dan mededruppels, die allen de eeuwig zelfde reis maakten.Totdat de druppel zich plotseling opgetild voelde en zich bevond in een emmer aan een touw, die een schepeling naar beneden had laten zakken. Het dek moest geschrobd, en water was makkelijk voorhanden. Een puts water over het dek uitgooien, en dan schrobben maar.
Onze druppel voelde het warme door de zon beschenen dek onder zich en merkte hoe hij uitgespreid werd over een vrij grote oppervlakte.
Een nieuw en vreemd gevoel maakte zich van het meester. Hij voelde zich duizelig worden en licht in het hoofd. Sterker nog, hij voelde hoe hij zich langzaam losmaakte van het dek, als een ziel die uit een stervend lichaam treedt. Langzaam verhief hij zich van het schip en steeg hoger en hoger voortgedreven door het licht en de warmte van de zon. Een fantastische sensatie maakte zich van hem meester. Dit was ongelooflijk om te zien, die kleine wereld beneden. Op deze afstand leken ook de problemen klein en dogma's niet meer belangrijk. Hij voelde zich meer bevrijd dan ooit tevoren.
Maar lang duurt gelukzaligheid niet, want al gauw begon hij het koud te krijgen. Als reactie daarop trok hij zich wat meer samen, kroop wat meer in elkaar, maar de temperatuur bleef zakken, net zo lang dat hij weer zijn oude vorm terug had gekregen, een druppel.
Hij voelde zich te zwaar worden om zomaar in de lucht te kunnen zweven en begon hoogte te verliezen. In de verte zag hij bergen liggen, waarop hij afstormde met steeds grotere snelheid. Het bos kwam met rappe schreden op hem af en met een doffe plats kletterde hij op het blad van een berkenboom.
Langzaan probeerde hij zich te hervinden, terwijl hij naar de uiterste rand van het blad kroop.

Tenslotte bungelde hij aan het puntje van het berkenblad en zag de vochtige grond onder zich. Het had geregend, dus het was niet zo verwonderlijk...........