Camping 15
Plaatsgebrek
Redelijk
vroeg in het seizoen, het zal in de mei-vakantie geweest zijn, hadden we een
mooi plaatsje gevonden op een camping in Diever in Drenthe.
Op het
veldje, waar we ons hadden genesteld, was plaats voor zo'n vijftien caravans.
Toen wij er
op zaterdagmorgen arriveerden stonden er slechts zes. Het terreintje zag er dus
nog ruim en open uit.
De plaats
deed ons riant aan en we genoten in de voortent van een heerlijk kopje
caffeinevrije koffie.
De kinderen
kwamen terug van hun verkenningstocht en deden ons luidkeels verslag van hun
bevindingen.
Vlakbij was
een groot zwemmeer met een eiland in het midden, waar je met een vlot naar toe
kon.
Er zat een
touw aan dat vlot en als je daaraan trok, ging-die vooruit.
Op dat
eiland, en dat vonden ze het mooiste, stond een levensgroot piratenschip, waar
je in en op kon klimmen,en met een echt kraaiennest.
We
kuisterden met een tevreden glimlach om de mond, omdat deze verhalen ons het
vooruitzicht boden, dat de kinderen veelvuldig en langdurig op dat eiland
zouden vertoeven, waardoor wij onze rust zouden krijgen.
Want zo zit
het toch? Als de kinderen zich amuseren, hebben de ouders rust.
Het moet
niet zo zijn, dat de eerste helft van je leven wordt verknoeid door je ouders
en de tweede helft door je kinderen.
Andersom is
dat niet zo, want als de ouders zich amuseren, willen de kinderen er altijd
bijzijn.
Allengs werd
het drukker op ons veldje.
Er koerste
een grote oude auto, maar vooral een vieze auto recht op onze voortent af.
Heel
langzaam en rondspeurend naar een goede plek.
Ze hadden
kennelijk het oog laten vallen op een van de plaatsen ter linker- of ter
rechterzijde van ons.
De caravan,
die er achter schommelde paste uitstekend bij die grote, oude en vieze auto.
Waarschijnlijk
had grootvader in zijn verlovingstijd er nog in gekampeerd.
Ook deze
caravan had een dermate groot formaat, dat de Youth for Christ er ruimschoots
een jongerenlanddag in had kunnen organiseren.
Mijn vrouw
en ik keken elkaar bezorgd aan.
"Zijn
dat leuke mensen?" vroeg ik.
"Misschien
wel." antwoordde zij nuchter en hoopvol.
Een vrouw
van ongeveer 30 jaar sprong uit de auto en liep, zonder ons te bekijken naar de
lege plek rechts van ons.
Ze droeg een
zeer uitbundig en buitengewoon geblondeerd kapsel.
Haar
felgroene te korte truitje liet een extreem laaguitgesneden halslijn zien.
Daaronder
een ultrakort, eveneens felgroen minirokje, dat haar overigens fraaie
beenpartij de vrije loop liet.
Ze ging met
haar achterste tegen de zijkant van onze caravan staan.
Toen nam ze
grote stappen voorwaarts, waarbij de de passen hardop telde.
Bij de
tiende stap stopte ze en riep:"Ja, Jos, het ken net!"
Jos zat nog
achter het stuur van zijn slagschip. Een blote getatoueerde arm hing uit het
raampje.
Langzaam
stapte hij uit en wij namen een 400-ponder waar, gestoken in een mouwloos hemd,
blauwgestreept, dat lange tijd een
wasmiddel had ontbeerd.
Een grote
roodbruine mexicaanse hangsnor overkapte een shaggie.
"Een
draak," zei ik.
"Wat
een onzin," zei mijn vrouw," je kent haar niet eens."
"Nee,"
verbeterde ik haar," op zijn bovenarm staat een draak."
De eveneens
slonsig afzakkende spijkerbroek liet de bilnaad van deze kolos zien.
"Een
bouwvakkersdecolletee," mompelde ik.
Mijn vrouw
schoot in de lach en waarschuwde:"Je houdt je in hoor."
"Die
auto daar mot nog effe weg!" riep hij tegen zijn vrouw.
Gelukkig was
'die auto daar' niet van ons, maar van een ouder echtpaar aan de andere kant
van de lege plek.
Het oude
meneertje tenger van postuur en versierd met een klein wit aggressief
snorretje, dat recht vooruit leek te steken, was echter niet van plan zijn auto
weg te halen.
Zijn auto
mocht naast zijn caravan staan, dus daar bleef hij ook.
"Hij
doet het niet, Jos!" riep de groene blote blonde rups.
"Wacht
maar effe..!" riep Jos terug.
"He
kleine," riep Jos naar het keurige meneertje," Haal jij die wagen
weg, of mot ik het effe
voor je
doen!"
Het
meneertje draaide zich naar de ingang van de voortent en bukte zich.
Jos was naar
hem toegelopen en door het voorraam zag ik de oude mevrouw met een hand voor
haar mond staan.
"Nee,
JanWillem, niet doen!" riep ze zo luid, dat wij het in onze voortent
konden verstaan.
Ze duwde
haar man opzij en ging met haar tengere figuurtje voor de imposante Jos staan.
"Meneer,"
sprak zij gedecideerd," U moet oppassen voor mijn man, want hij haalt
Hector erbij, hoor. En dat is een zeer gevaarlijke Dobermann."
Jos aarzelde
en zei:" Ik ben toevallig helemaal niet bang voor honden."
"Wacht
maar Louise, ik kom eraan." hoorden we de felle hoge stem van het
meneertje roepen.
Jos bedacht
zich geen ogenblik en riep: "Tiny, ophouwen met dat gezeik, we laten de
wagen wel op de parkeerplaats staan!" en draaide zich om.
Louise
draaide zich eveneens om, verdween in haar voortent en posteerde zich weer voor
het raam.
Jos en Tiny
beraadslaagden wat te doen, waarbij af en toe boos in de richting van de
caravan werd gekeken.
Ook keken ze
af en toe in onze richting, waarbij we toch de kriebel op de billen kregen.
Intussen was
aan de andere zijde van onze caravan een campertje komen staan.
In de
consternatie hadden we daar geen erg in gehad, maar ineens stond hij daar
keurig geparkeerd.
Jos en Tiny
kwamen in onze richting en stonden enige passen later voor onze ingang.
De bolle kop
met snor en shaggie werd naar binnen gestoken.
Met holle
ogen keken we hem aan en verwachtten de ergste dingen, want wij hadden geen
hond meegenomen.
"He
meester," sprak Jos," die gozer daar wil niet opzij. Ken jij met je
spul niet een stukkie opschuiven?"
Wat was ik
de nieuwgekomen camper dankbaar.
" Dat
zal niet gaan" zei ik, "kijk maar, er staan een camper naast."
Ja nu zagen
zij de camper ook en zij zagen ook de onmogelijkheid in om een stukkie
op te
schuiven.
"Hij is
wel groot, he," vroeg ik kwasi belangstellend.
"
Ja," zei Tiny glunderend," hij is een meter achtennegentig."
"Nou,"
zei ik, " ik bedoelde eigenlijk meer de caravan."
"Ach,
ja man," norste Jos, " dat klereding. Twee lekke banden heb-ie gehad
onderweg.
En dan de
hele dag dat gezeik van haar aan je kop. 't Heb me acht uur gekost om hier te
komen en dan krijg je nog een Dobermann achter je aan. Dus ik ben het wel effe
zat voor vandaag."
"Aan de
andere kant van de camping," wist
ik, "staan de stacaravans. Die hebben ruimere plaatsen. Waarom probeert
daar niet een plaatsje te krijgen?"
Uit zijn
kontzak pulkte hij een telefoontje en wij gaven hem desgevraagd het nummer van
de receptie.
Een opluchting
voor ons hele veldje was het toen bleek, dat hij daar nog kon staan.
"Komop
Tiny, opschieten!" zei Jos, " he meester je komt maar een pilsie
halen bij me."
Het convooi
van slagschip met woonhuis zeilde ons veldje af op weg naar een betere
bestemming.
"Mag ik
me even voorstellen," klonk een geknepen hoge mannenstem in de voortent.
Het keurige
meneertje maakte zijn entree en sprak:" Mijn naam ik van Diepen,
hoogleraar filosofie te Nijmegen. Ik hoop niet dat U door mijn toedoen een
aanvaring hebt gehad met dat bolvormige segment, dat zojuist, naar het schijnt,
is vertrokken."
Mijn vrouw
schonk hem een kopje thee in, wat hij verrast aanvaardde.
"Vraag
Uw vrouw ook even." zei ze.
"Louise
!!" snerpte professor van Diepen, "kom je theedrinken hier en neem
Hector ook maar mee."
"Is hij
erg vals?" vroeg ik met nieuwe ongerustheid,
"Welnee,
beste kerel," zei van Diepen, "en het is ook geen Dobermann.
Louise kwam
binnen met een brede glimlach op de mond en in haar armen een onooglijke
Yorkshire-terrier met een strikje op de kop.
"Ik ben
Louise en dit is Hector," zei ze, " hij slaapt in het
broodmandje."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten