vrijdag 20 januari 2017

de allerjoodste vrouw

de allerjoodste vrouw

in mijn tuin zingt zij met ijle zang
de lied'ren van ver daar voor
ik luister en hoor haar vogelklanken
vlinderen naar mijn oor

het bankje bij het kreupeldicht
beschermt haar voor de wind
en duwt de ergste stralen licht
opdat zij niet verblind

verzameld aan het stekedraad
staan er de magere skeletten
van Josh van Esther en van Arpád
hen zingt ze haar coupletten

van ijzige kou zingt ze en sneeuw
die noch de honden noch de wakers deren
die horen niet de schreeuw
waarmee wil zij haar angst bezweren

een lichaam dat wil vluchten
geen enk’le uitweg ziet
haar lijf draagt nu de vruchten
gebundeld in verdriet

ik reik haar glas en even
wandelt ze in mij
en roept zichzelf tot leven
maar is ook weer zo voorbij

ik schilder zand in d’ ogen van ‘t verleden
daarvoor is de tijd nu rijp
en troost me met het heden
dus ‘k zit erbij en onbegrijp

ik draag haar frêle hand
wit en bruin dooraderd
op eigen stoel in eigen land
waar nu haar einde nadert

ik druk een laatste afscheidskus
op lippen bleek en blauw
en besef ineens zij was het dus
de allerjoodste vrouw

de ogen dicht de borst is stil
ik zeg een laatste bêe
dat zij nu krijgt zo God het wil

haar lang verlangde vrêe


vrijdag 6 januari 2017

Verdrinkwater


Wat gebeurt er als je dood gaat? 
Mij gebeurde dit:
In het oude dorp Sliedrecht, waar zondags de zwarte kousen zich ter kerke spoedden om te luisteren naar en te huiveren voor de verschrikkelijke dingen, die hen boven het hoofd hingen na een week vol van zonden en vunze gedachten en waar de blijde boodschap altijd een sombrero droeg, welnu in dat oude Sliedrecht verbracht ik dat deel van mijn jeugd, waarin zich mijn verdrinking voordeed.
Het klinkt vreemd als je zegt ‘mijn verdrinking’, want dat geeft aan dat je het feit je volledig eigen hebt gemaakt
De omschrijving van het dorp geeft ook een beeld van de sfeer, waarin de kinderen werden grootgebracht door ze klein te houden.
Alles baseerde zich op angst voor straf van de ‘Meedogenloze’, de boze vinger van de dominee en de schande van het dorp. Een ieder leefde in het besef slecht en zondig te zijn.
Wij speelden, mijn zusje, haar vriendinnetje en ik, allemaal in ongeveer dezelfde leeftijd, aan de oever van de Merwede, die toen nog getijden kende.
De tuinen van de huizen op de dijk en grenzend aan de rivier, stonden dan ook regelmatig onder water als de noordwester teveel water het Kanaal in probeerde te blazen en dat zich dan een weg hoger op zocht in onze rivieren.
Het hek dat de tuin aan de waterkant afrasterde was geplaatst op een richel van roodgemetselde stenen, waar je met de punten van je schoenen mooi op kon staan, hangend aan de buitenkant en scherend met je broek over het klimmende water.
Een moment van onoplettendheid deed mij misgrijpen naar de spijlen van het hek en een tuimeling achterover het water in was niet meer te vermijden.
Zwemmen kon ik niet, maar de ademnood duurde maar even, want als de longen zich gevuld hebben met water is dat gevoel voorbij.
Ik herinner me nog een paar keer boven te zijn gekomen en dat ik de paars aangelopen gillende gezichten van de twee meisjes zag. Ik voelde me merkwaardig rustig, van paniek was absoluut geen sprake
Vreemd genoeg werd ik niet door de stevige stroom meegevoerd.
Nog een keer naar de oppervlakte gaf mij een beeld dat alles ver weg leek en mistig was.
Naar beneden gaand zag ik de groene planken van de schutting van ons vorige huis snel aan mijn oog voorbijtrekken.
Daarna werd het donker, maar ik verloor niet het bewustzijn, want de belevenis en de herinneringen daar aan gaan gewoon door. Later werd duidelijk wat dat beeld was geweest. Als klein kind, dat net kon lopen werd ik door mijn oudere broer op het dak van het schuurtje getild om vervolgens er van af te vallen. Dat schuurtje was gebouwd met groen geteerde planken. Uit angst gestraft te worden stopte hiij mij in bed en vertelde niets aan onze ouders.
Pas na ruim 40 jaar kwam dit aan het licht.
In het donkere water kijkend, veranderde de kleur van zwart naar diepblauw, niet donker, maar diep kobalt-achtig blauw dat je stil maakte, want je dacht dit is vast en zeker het 'hemelsblauw' uit de verhaaltjes.
In het midden ervan, ver weg, ontstond een lichtje.
Zo ver weg leek het te cirkelen, maar dat kan ook door het water in mijn ogen gekomen zijn. Dat lichtje kwam langzaam dichter bij.

Ik had duidelijk het gevoel op reis te zijn, dat spannende tintelende gevoel als je als kind voor het eerst uit het autoraampje de bergen ziet.
Nu is het echt, voel je dan, nu is het echt vakantie en elke vezel verheugt zich op wat zal gaan komen.
Groter en groter werd dat licht.
Het was van een kleur, dat ik moeilijk vind te beschrijven.
Het was niet wit, maar ook geen zonlicht.
Het was ook niet echt 'licht', maar veeleer een gloed, een warme omarmende kalmerende gloed.
Gloed is licht en warmte tegelijk en het beste vergelijk is de gloed van de warme veilige moederarmen van vroeger.
In die gloed, nauwelijks beige van kleur te noemen, hoewel het daar wel op leek,
zag ik eenzijdige contouren van gestalten.
Ook die contouren hadden vrijwel dezelfde kleur als de gloed, maar toch wel duidelijk te zien.
Het was alsof het nevelig was, want ik zag in eerste instantie alleen het middel van de gestalten, een stukje ceintuur en de vervagende contouren van de kleding naar boven en naar beneden. Het was lange kleding, wellicht Arabisch of Joods.
Enkele gestalten stonden dichtbij en anderen stonden verder weg.
Op dezelfde hoogte zag ik vaag een gezicht, d.w.z. alleen de delen, als ogen en mond, niet de omtrekken ervan, dat viel weg in die lichtende gloed.
Niet verblindend, integendeel, het was verzachtend.
Ik kende dat gezicht niet.
De laatste tijd probeer ik dat gezicht op papier te zetten, telkens wordt het weer een ander gezicht, maar als je alle gezichten op een rij zet, vormen de ogen toch, voor mij althans, een blik van herkenning.
Het was het gezicht, dat vele jaren later weer aan mij verscheen.
Dat gezicht, dat zei: 'Schrijf het op...'
Ik keek achterom, want ik zweefde boven de rivier en zag schuin beneden me de twee meisjes aan de waterkant staan roepen en huilen.
Ook zag ik mijzelf in het water drijven.
Toen werd alles weer teruggedraaid naar het donker en ik voelde een pijn aan mijn hoofd.
Het eerste dat ik mij daarna herinner, was dat ik veel water overgaf en mijn zusje en haar vriendin me overeind trokken.
Al water overgevend sjorden ze mij over het hek.
De rest is bekend.
Hollend over de dijk naar huis, lekkend uit alle openingen.
Thuis geschrokken woorden en een vermaning, maar ook als troost beschuit met besuikerde aalbessen uit de tuin, droge kleren en de warme potkachel.



de grote reis


Hij was ergens in de stad op zoek naar zijn dochter en schoonzoon.
Op verschillende plaatsen was hij al geweest en dwaalde nu eigenlijk wat doelloos rond in de hoop ze zomaar ergens tegen te komen.
Misschien waren ze aan het winkelen of zaten ze ergens op een terras.
Het geluk was met hem, want hij zag ze schuin aan de overkant staan, terwijl ze keken naar de etalage van een damesmodezaak.
Hij riep over het drukke verkeer heen, maar de tram overstemde hem en hij werd niet gehoord. Oversteken was geen doen bij dit drukke verkeer van jankende trams, snelle taxi’s en roekeloze fietsers. Dan maar snel naar de zebra enige tientallen meters verderop. Hij haastte zich zo snel als zijn oude benen hem konden dragen.
Met de stroom wachtenden op het groene voetgangerslicht beende hij naar de overkant.
Voor de etalage stonden ze niet meer.
Ook verderop bij de andere winkels zag hij ze niet.
De moed zonk hem in de schoenen, want hij moest hen vertellen, dat hij op reis moest. Zomaar vertrekken, zonder hen te informeren, kwam niet ter sprake.
Sinds de dood van zijn vrouw, nu alweer zo’n veertien jaar geleden, was hij in de buurt van zijn dochter gaan wonen in de hoop en verwachting aanspraak te vinden en mogelijke eenzaamheid te kunnen vermijden.
Aanspraak was er genoeg geweest, maar de eenzaamheid was toch gekomen.
Het duurde een fiks aantal jaren voordat hij begreep dat je eenzaamheid niet kon omzeilen. Dat je er dwars doorheen moest.
Honderden stille uren van grijze tranen had hij geschreid, die niemand had gezien.
Natuurlijk niet, want als hij er over sprak hield hij zich groot.
Vader was nog steeds die sterke man, die zijn dochter hem altijd had gevonden.
Die illusie haar hij wilde niet ontnemen. Maar ja, hoe lang kun je dit volhouden?
Hij bracht het tenslotte niet meer op en plengde ook af en toe tranen in het bijzijn van dochter en schoonzoon.
Hete tranen van eigenlijk alles dat hem in zijn leven was overkomen, van wat hij was kwijtgeraakt, van wat hem had gestoken, gestorven vrienden die hem voorgingen, zijn huwelijk en kinderen en dat alles overgoten met de gedachte aan zijn eigen naderende einde, dat al dichtbij op de loer lag.
Hij zag er niet tegen op om dood te gaan, integendeel.
Als er een oude vriend stierf, bespeurde hij zelfs enige jaloersheid in zichzelf, dat hij nog moest doormaken, wat die vriend zojuist achter de rug had.
Hij geloofde niet in hemel of hel. In dat laatste al helemaal niet.
Hij dacht dat er niets meer kwam, omdat leven naar zijn mening een toevalligheid was. Mocht er toch wel iets zijn, dan merkte hij dat vanzelf wel. In ieder geval het beangstigde hem zeker niet.
Het lopen deed hem zeer en dat was mede de reden, dat hij zijn dochter wilde vragen hem naar het station te rijden.
De koffer die hij voort zeulde, zou hij al helemaal zo ver niet kunnen dragen.
Het was zaak ze nu snel te vinden, want kijkend op zijn horloge zag hij, dat de tijd begon te dringen.
Hij tuurde tussen de modepoppen door de winkel in en daar zag hij ze.
Hij ging naar binnen en begroette hen hartelijk. Gelukkig dacht hij, dat is een zorg minder.
De schoonzoon ging alleen naar huis om de auto op te halen, zijn vrouw met haar vader in de winkel achterlatend.
“Gaan jullie maar ergens koffie drinken,” dan kom ik zo terug met de auto en kunnen we de rest van zijn bagage ophalen”, had hij gezegd.
Maar zo eenvoudig bleek het niet te zijn.
Het was een reuze klimpartij naar hun appartement ergens hoog in een grotesk gebouw.
Je kon buitenom via het bergpad of je ging binnendoor en moest eindeloze trappen opklimmen voordat je boven was. Hij besloot het bergpad te nemen, omdat de stijging minder van zijn knieën vergde dan de trappen. Tenslotte kwam hij boven en via een korte neerwaartse trap stond hij op het dakterras van het gebouw.
Het dak werd gerepareerd en de werkers hadden de ingang naar de trap versperd, zodat hij er niet langs kon.
Op zijn vraag om naar binnen te mogen, kreeg hij te horen, dat de trap naar beneden ook was weggehaald en vervangen zou worden voor een nieuwe.
Ja daar was bericht van gestuurd zeiden ze. Zij konden het niet helpen dat die berichten niet werden gelezen, maar naar binnen gaan via deze ingang was nu onmogelijk. Terug dus maar weer over het bergpad en vechten tegen zijn hoogtevrees. Stijgen was minder angstig dan dalen merkte hij telkens.
De tijd leek zich met steeds grotere stappen voort te bewegen en hij besefte dat hij niet meer op tijd zou kunnen zijn.
Hij zag dat de geplande trein over een tiental minuten al zou vertrekken.
Wat moest hij doen, want op een terras zouden ze vast niet meer zitten.
Hij besloot direct naar het station te gaan, in de verwachting hen daar aan te treffen en in de hoop nog afscheid van hem te kunnen nemen.
Zijn vrouw was inventief genoeg om voor een oplossing te hebben gezorgd, toen ze merkte dat hij te lang wegbleef. De drukte van het verkeer met alle bijbehorende geluiden en flitsende beelden legden een band om zijn hoofd. Migraine dacht hij, ’t is weer zo ver.
Als alles vlot ging kon hij het misschien net redden om thuis te zijn voordat de hoofdpijn toesloeg. De aankondigende band om het hoofd liet hem altijd enige uren voordat de migraine aanviel.
De auto werd geparkeerd en hij haastte zich het station in.
Ondanks de grote hoeveelheid reizigers kon hij ze van verre al zien staan, de schoonvader met zijn dochter.
Vroeger wilde hij de vader van zijn kind zijn en nu voelde hij zich wel eens het kind van zijn dochter. Daar had zij verdriet om omdat ze dan soms het gevoel had al geen vader meer te hebben. Vaag naast hem zag de schoonzoon nog een gedaante, heel even maar en toen was het weer weg. In de grote drukte die er heerste op het perron kon je iemand gauw kwijtraken maar de hij hield ze goed in het oog.
Even later was die gedaante er weer en stond in de typische houding, waarin zijn vrouw vroeger ook stond. Eerst wat vaag maar voor de schoonzoon steeds helderder waarneembaar. Ze was gekleed in lichtgrijze robe manteau, waarboven een kleurige zijden sjaal.
De schoonvader stond er goed bij, alsof de rood ontstoken voeten hem geen pijn meer deden, waardoor het lopen hem ineens gemakkelijk afging.
De trein stond klaar voor vertrek en de laatste seconden waren aan het verstrijken.
Hij zei tegen zijn vrouw: ”Kom Mieke, we moeten gaan.”
Hij lachte, nam zijn vrouw bij de arm en de koffer in de andere hand.
Zij ging hem voor de trein in en hij volgde, de koffer makkelijk voor zich uit zwaaiend de hoogte in.
Nog eenmaal keek hij om en knikte vrolijk onze kant op.
Een scherp signaal en de trein vertrok.
“Waar gaat hij eigenlijk heen?” vroeg mijn vrouw.
“’k Wou dat ‘k het wist,” antwoordde ik.


maandag 2 januari 2017

EO en het boeketje eigenliefde



Zo aan het begin van een nieuw jaar zitten we vol goede voornemens. Minder eten, minder zuipen, minder roken, minder minder minder. Ook wel logisch eigenlijk als je bedenkt dat we eerst van alles teveel, teveel teveel hadden. 
Maar als er één ding is waar ik graag wat minder van zou willen, dan is het wel de EO. Zeg maar de evangelisch terroristenomroep. Nou nou nou, kan dat niet een beetje minder minder minder, zult u wellicht denken. Dan zal ik u antwoorden: ”Neen, dat kan en mag niet een beetje minder.” En ik zal u vertellen waarom. 
Een half leven heb ik gewijd aan de opvoeding van kinderen in de leeftijd van 4 tot 17 jaar. Dan kun je wel stellen, dat die groep me dicht aan het hart ligt. Welnu al geruime tijd erger ik me aan de programma’s die de EO aan deze kudde minderjarigen meent te moeten presenteren op NPO 3. Ik erger me niet alleen in veroordeel ze ook, omdat ze onze jeugd, naast het gezeik over christelijke opvatting van vrede en naastenliefde, ook leren hoe ze het beste geweld kunnen gebruiken, vliegtuigen uit de lucht kunnen schieten, treinen kunnen laten verongelukken en hoe je het snelst een auto kunt stelen. Gelooft u me niet. Kijkt u dan maar eens op uitzending gemist. Je gelooft je ogen niet, maar ja bij de EO geloven ze het wel. Nou geloven ze daar wel meer dingen die onverantwoordelijk zijn.
‘Laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze niet’. Die prachtige uitspraak levert helaas geen leden meer op, das war einmal. ‘Laat de kinderen tot mij komen en ik zal ze leren hoe voor hun geloof te sterven’ levert bij de concurrentie ook al geen echte successen meer op. ‘Laat de kinderen tot mij komen en ik zal ze leren hoe ze anderen kunnen slopen’ doet het nog het beste volgens de EO. 
 Omdat ik nog niet weet welke partij ik zal gaan stemmen in maart, denk ik dat ik in ieder geval een partij zoek, die over de EO het ‘minder-minder-oordeel’ zal uitspreken. Tenslotte heb ik straks de keus uit 81 partijen, dus is er altijd wel één die nog een onderscheidenlijk item zoekt.
81 egotrippers, 81 narcisten, dat is wel een héééél groot boeket eigenliefde. Gelukkig Nieuwjaar.


George Michael

George Michael
Ik was vanmorgen een kwartier wakker en had al vier nummers van George Michael gehoord. Tussen de overigens prachtige muziekjes door riepen verslaggevers, popkenners en ander Beelenachtig gespuis over de intimiteiten van George. Ze waren allemaal wel eens op zijn concerten geweest, kenden hem van heel dichtbij, omdat ze vooraaan in het stadion stonden of waren zelfs bevriend met een achterneef van de buren van George. Zo zie je maar, George was van iedereen

 Maar goed George is dood en persoonlijk vond ik hem een mooi kunstenaar en een begenadigd liedjesmaker. Dit neemt echter niet weg dat ik doodziek wordt van de verhalen, de plotselinge verheerkijking van het radiogeteisem dat meent hun inadequate mening hierover te moeten spuien. Binnen het uur volgend mocht ik nog twaalf nummers van George horen en daarna....het ging maar door tot het m’n neus uitkwam. Ene Gerard Ekdom beweerde dat zijn vrouw ontroostbaar was. Wat doe je dan verdomme voor de radio, dacht ik, ga naar huis om je vrouw bij te staan in plaats van voor de microfoon je tragische onzin uit te kramen, meneer Echtdom. Ik heb mijn wekkerradio op een schoteltje gezet, vanwege al dat geslijm, gezeik en gejank, want ik moet die rommel net op mijn nachtkastje. NPO journaal’s opening was George’s overlijden, daarna kwamen de doden in Dordrecht, Amsterdam, Fillipijnen, de afgehakte hoofden in Mexico en een neergestort vliegtuig. Syrie was even niet in beeld, ook niet de nederzettingen in Israel, net zo min al de ongelukkigen in Nigeria. Nee George beheerste de totale nieuwsgaring van deze dag. Begrijp me goed ik had groot respect voor de creaties van meneer Michel en hoorde hem graag. Eigenlijk gaat mijn grootste ergernis uit naar de manier waarop wij menen weer een soort popheilige te hebben verloren. We zoeken kennelijk steeds maar naar dingen waar we ons een beetje aan kunnen vastklampen in deze onzekere wereld, omdat de religies het laten afweten. Zo creëren we steeds maar weer heilandjes, die als kerstkindjes de grond uit schieten. Zijn we misschien het ‘echte’ uit het oog verloren? Staat daarom elke Blokhuis, elke geile Giel elke andere plaatjes-draaier een soort preek te houden en vieren we herdenkingsdiensten alsof het een dagje Efteling betrof? Weet je wat, doe mij dan maar liever een stille tocht.......houdt tenminste iedereen zijn mond even dicht.