vrijdag 6 januari 2017

Verdrinkwater


Wat gebeurt er als je dood gaat? 
Mij gebeurde dit:
In het oude dorp Sliedrecht, waar zondags de zwarte kousen zich ter kerke spoedden om te luisteren naar en te huiveren voor de verschrikkelijke dingen, die hen boven het hoofd hingen na een week vol van zonden en vunze gedachten en waar de blijde boodschap altijd een sombrero droeg, welnu in dat oude Sliedrecht verbracht ik dat deel van mijn jeugd, waarin zich mijn verdrinking voordeed.
Het klinkt vreemd als je zegt ‘mijn verdrinking’, want dat geeft aan dat je het feit je volledig eigen hebt gemaakt
De omschrijving van het dorp geeft ook een beeld van de sfeer, waarin de kinderen werden grootgebracht door ze klein te houden.
Alles baseerde zich op angst voor straf van de ‘Meedogenloze’, de boze vinger van de dominee en de schande van het dorp. Een ieder leefde in het besef slecht en zondig te zijn.
Wij speelden, mijn zusje, haar vriendinnetje en ik, allemaal in ongeveer dezelfde leeftijd, aan de oever van de Merwede, die toen nog getijden kende.
De tuinen van de huizen op de dijk en grenzend aan de rivier, stonden dan ook regelmatig onder water als de noordwester teveel water het Kanaal in probeerde te blazen en dat zich dan een weg hoger op zocht in onze rivieren.
Het hek dat de tuin aan de waterkant afrasterde was geplaatst op een richel van roodgemetselde stenen, waar je met de punten van je schoenen mooi op kon staan, hangend aan de buitenkant en scherend met je broek over het klimmende water.
Een moment van onoplettendheid deed mij misgrijpen naar de spijlen van het hek en een tuimeling achterover het water in was niet meer te vermijden.
Zwemmen kon ik niet, maar de ademnood duurde maar even, want als de longen zich gevuld hebben met water is dat gevoel voorbij.
Ik herinner me nog een paar keer boven te zijn gekomen en dat ik de paars aangelopen gillende gezichten van de twee meisjes zag. Ik voelde me merkwaardig rustig, van paniek was absoluut geen sprake
Vreemd genoeg werd ik niet door de stevige stroom meegevoerd.
Nog een keer naar de oppervlakte gaf mij een beeld dat alles ver weg leek en mistig was.
Naar beneden gaand zag ik de groene planken van de schutting van ons vorige huis snel aan mijn oog voorbijtrekken.
Daarna werd het donker, maar ik verloor niet het bewustzijn, want de belevenis en de herinneringen daar aan gaan gewoon door. Later werd duidelijk wat dat beeld was geweest. Als klein kind, dat net kon lopen werd ik door mijn oudere broer op het dak van het schuurtje getild om vervolgens er van af te vallen. Dat schuurtje was gebouwd met groen geteerde planken. Uit angst gestraft te worden stopte hiij mij in bed en vertelde niets aan onze ouders.
Pas na ruim 40 jaar kwam dit aan het licht.
In het donkere water kijkend, veranderde de kleur van zwart naar diepblauw, niet donker, maar diep kobalt-achtig blauw dat je stil maakte, want je dacht dit is vast en zeker het 'hemelsblauw' uit de verhaaltjes.
In het midden ervan, ver weg, ontstond een lichtje.
Zo ver weg leek het te cirkelen, maar dat kan ook door het water in mijn ogen gekomen zijn. Dat lichtje kwam langzaam dichter bij.

Ik had duidelijk het gevoel op reis te zijn, dat spannende tintelende gevoel als je als kind voor het eerst uit het autoraampje de bergen ziet.
Nu is het echt, voel je dan, nu is het echt vakantie en elke vezel verheugt zich op wat zal gaan komen.
Groter en groter werd dat licht.
Het was van een kleur, dat ik moeilijk vind te beschrijven.
Het was niet wit, maar ook geen zonlicht.
Het was ook niet echt 'licht', maar veeleer een gloed, een warme omarmende kalmerende gloed.
Gloed is licht en warmte tegelijk en het beste vergelijk is de gloed van de warme veilige moederarmen van vroeger.
In die gloed, nauwelijks beige van kleur te noemen, hoewel het daar wel op leek,
zag ik eenzijdige contouren van gestalten.
Ook die contouren hadden vrijwel dezelfde kleur als de gloed, maar toch wel duidelijk te zien.
Het was alsof het nevelig was, want ik zag in eerste instantie alleen het middel van de gestalten, een stukje ceintuur en de vervagende contouren van de kleding naar boven en naar beneden. Het was lange kleding, wellicht Arabisch of Joods.
Enkele gestalten stonden dichtbij en anderen stonden verder weg.
Op dezelfde hoogte zag ik vaag een gezicht, d.w.z. alleen de delen, als ogen en mond, niet de omtrekken ervan, dat viel weg in die lichtende gloed.
Niet verblindend, integendeel, het was verzachtend.
Ik kende dat gezicht niet.
De laatste tijd probeer ik dat gezicht op papier te zetten, telkens wordt het weer een ander gezicht, maar als je alle gezichten op een rij zet, vormen de ogen toch, voor mij althans, een blik van herkenning.
Het was het gezicht, dat vele jaren later weer aan mij verscheen.
Dat gezicht, dat zei: 'Schrijf het op...'
Ik keek achterom, want ik zweefde boven de rivier en zag schuin beneden me de twee meisjes aan de waterkant staan roepen en huilen.
Ook zag ik mijzelf in het water drijven.
Toen werd alles weer teruggedraaid naar het donker en ik voelde een pijn aan mijn hoofd.
Het eerste dat ik mij daarna herinner, was dat ik veel water overgaf en mijn zusje en haar vriendin me overeind trokken.
Al water overgevend sjorden ze mij over het hek.
De rest is bekend.
Hollend over de dijk naar huis, lekkend uit alle openingen.
Thuis geschrokken woorden en een vermaning, maar ook als troost beschuit met besuikerde aalbessen uit de tuin, droge kleren en de warme potkachel.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten