vrijdag 20 januari 2017

de allerjoodste vrouw

de allerjoodste vrouw

in mijn tuin zingt zij met ijle zang
de lied'ren van ver daar voor
ik luister en hoor haar vogelklanken
vlinderen naar mijn oor

het bankje bij het kreupeldicht
beschermt haar voor de wind
en duwt de ergste stralen licht
opdat zij niet verblind

verzameld aan het stekedraad
staan er de magere skeletten
van Josh van Esther en van Arpád
hen zingt ze haar coupletten

van ijzige kou zingt ze en sneeuw
die noch de honden noch de wakers deren
die horen niet de schreeuw
waarmee wil zij haar angst bezweren

een lichaam dat wil vluchten
geen enk’le uitweg ziet
haar lijf draagt nu de vruchten
gebundeld in verdriet

ik reik haar glas en even
wandelt ze in mij
en roept zichzelf tot leven
maar is ook weer zo voorbij

ik schilder zand in d’ ogen van ‘t verleden
daarvoor is de tijd nu rijp
en troost me met het heden
dus ‘k zit erbij en onbegrijp

ik draag haar frêle hand
wit en bruin dooraderd
op eigen stoel in eigen land
waar nu haar einde nadert

ik druk een laatste afscheidskus
op lippen bleek en blauw
en besef ineens zij was het dus
de allerjoodste vrouw

de ogen dicht de borst is stil
ik zeg een laatste bêe
dat zij nu krijgt zo God het wil

haar lang verlangde vrêe


Geen opmerkingen:

Een reactie posten