SCHUILPLAATS
HARPEL
EEN
WAARGEBEURD GESCHIEDENIS
(c)
Istvan Koning (Dit verslag kwam tot stand met toestemming van alle betrokkenen)
Inleiding
Zo
maar een verhaaltje schrijven over een gezin in de oorlog, bestaat
niet.
Dat is
onmogelijk, omdat elke dag en zelfs elk moment in die Tweede
Wereldoorlog gevuld was met waakzaamheid en beladen met angst.
Vooral
voor diegenen, die jood waren, maar even zozeer voor diegenen, die
joden verborgen hield. De derde categorie Nederlanders, die grotere
angst bezaten waren die mensen, die anderen onderdak verleenden om
zich schuil te houden.'
Of het
nu Engelse piloten waren of Nederlandse mannen, die probeerden de
Arbeitseinsatz te ontlopen. Tenslotte was er de categorie
verzetsmensen. Zij wisten zeker, net als al die anderen categorieën,
dat hen leven hen zou worden ontnomen, als zij voor deze "misdaden"
gepakt zouden worden.
En
toch deden ze het, terwijl ze van alle risico's op de hoogte waren.
Toch
stelden zij hun eigen leven en dat van hun gezinsleden in de
waagschaal om dat van anderen te redden.
Waarom?
Gewoon,
omdat ze de verantwoordelijkheid voor elkaar niet uit de weg wenste
te gaan. Alsof ze van nature wisten, dat, als de zorg voor elkaar zou
verdwijnen, er slechts een wereld zou overblijven, die gevuld zou
blijken met egoïsme en volledig gebrek aan naastenliefde. Een wereld
waarin het materialisme hoogtij zou vieren en onderling zou een koude
oorlog de levens beheersen.
Laten
we blij zijn, dat de generatie van die tijd, die ook de landen weer
heeft opgebouwd in de verwachting voorgoed van de tirannie verlost te
zijn, zich al deze moeiten heeft getroost en gevaren voor eigen leven
niet uit de weg is gegaan.
Zij
hadden een vrede op het oog, die misschien de eerste jaren voldeed
aan hun verwachtingen, maar tenslotte het beste is gekenmerkt met een
uitspraak van een oud-verzetsman, die in de oorlog de schuilnaam
'Walter" droeg, maar in het werkelijke leven gewoon Leen Kip
heette.
"Deze
vrede hebben wij niet bedoeld te schichten."
Hoofdstuk
1
Aanloop
't Was
koud. 't Was verdomde koud die winter van 1939.
Koningin
Wilhelmina had van de zomer nog een bezoek gebracht aan Onstwedde.
Toen was het warm geweest, prachtig zomerweer.
Maar
nu..... nu sierden dikke opgewaaide sneeuwhopen het Groningse land.
De velden waren wit en kaal en het leek alsof de sneeuw de wereld in
stilte had gedompeld. In een allesbedekkende en allesverbergende
stilte. Alles wat lelijk was werd verstopt onder de witte deken van
vredige stilte. Maar het bleek een verraderlijke stilte.
Zeg
maar gerust 'een stilte voor de storm'.
Het
was een goed gezin, dat van Wenning.
Vader,
moeder en de kinderen leefden in vrede met elkaar en met hun
omgeving. Ze leefden van wat het land het bood en dat door zware
arbeid verkregen moest worden. Maar ja, zo ging dat op elke
boerderij. De seizoenen volgden elkaar op en bepaalden het ritme van
het leven en de grondsoort bepaalde welk voedsel je zou eten. Maar
gewerkt werd er, ongeacht de weersomstandigheden. Moeder natuur is
best genegen voedsel te verschaffen, maar dan moet er wel iets voor
worden gedaan. Dat wisten de boeren hier maar al te goed.
Zeker
uit het verleden, toen weliswaar niet hier, maar toch wel hier
vlakbij de veenkoloniën zulke bittere armoede kenden, dat ze blij
mochten zijn in het boerenbedrijf te mogen zitten. Niet dat je daar
rijk van werd, maar het gaf toch de zekerheid, dat je altijd voedsel
tot je beschikking had. Dat was een hele geruststelling. Een
geruststelling en een zekerheid, waar ze later nog heel veel mee te
maken zouden krijgen, die familie Wenning in Harpel.
Onbezorgd
leerden de kinderen spelenderwijs eerbied en respect op te brengen
voor het land waarin ze geboren waren, net als hun ouders en
grootouders. Het land waaraan ze zo verknocht waren, dat het soms wel
leek, dat hun levens, net als de gewassen op het veld, ook wortel
hadden geschoten. Dat ze niet meer te verplaatsen waren en dat ze
nooit en nooit dit land vrijwillig zouden verlaten.
Hoe
gelukkig kan een dochter zijn, die in de zomer op haar rug in het
gras ligt te fantaseren en figuren ziet in de overzwevende wolken,
terwijl haar hond haar gezelschap houdt, luisterend naar de gonzende
insecten en zich verbazend over de zang van de hoge leeuwerik.
Een
grootmoeder, die probeerde je handen en voeten warm te wrijven als je
in de winter te lang in de vrieskou buiten op de bevroren sloten had
gespeeld. Hoe warm de thee dan smaakte met het kaakje.
Hoe
gelukkig kan een kind zich voelen, als zij haar vader en de grote
knecht met natte vers gekamde haren aan tafel ziet zitten, nadat zij
zich aan het einde van een werkdag van de modder hadden ontdaan.
Groot
en sterk leken zij, onoverwinnelijk haast en dat gaf je het veilige
gevoel, waar je als kind zo van kon genieten. Kortom, je kon je geluk
niet op.
Maar
ook hier had de nabije toekomst voor de familie Wenning iets anders
in petto. Heel iets anders dan geluk en veiligheid.
Natuurlijk
was er in de boerderij wel een radio, maar veel werd daar niet naar
geluisterd. Daar hadden ze ook niet echt de tijd voor.
Later
wel, toen het luisteren naar de radio verboden werd, was het zo
ongeveer de enige mogelijkheid om een beetje zuivere berichten te
horen over de stand van zaken van de oorlog. Maar toen ging het
stiekem. Dan werd de radio onder de planken vloer vandaan gehaald en
zaten ze met z'n allen in het donker als samenzweerders de berichten
van de Engelse radio in te drinken, alsof ze op een ondergaand schip
zaten en de radio was de wal, vanwaar elk moment een reddingsboot kon
komen.
Heel
spannend voor de kinderen en extra spannend, omdat er een beetje
angst bij zat, want je deed toch iets, dat verboden was.
Natuurlijk
wisten ze wel, dat het in Europa aan het gisten was en dat de
situaties bijkans oncontroleerbaar waren geworden. Hoe Duitsland een
dermate grote dreiging voor zich uit zond, dat de omliggende landen
zich ernstige zorgen maakten. Maar ach, dat leek allemaal zo ver weg
en zo onwaarschijnlijk. De mensen van de regering zouden vast wel
gelijk hebben, maar zij woonden in het veel verdere Holland, terwijl
de mensen hier zo dicht aan de grens leefden en er waren zoveel
vriendelijke contacten met de mensen van over die grens, dat het met
die grote bedreiging wel mee zou vallen. Er waren genoeg meisjes, die
met een Duitser getrouwd waren of jongens met een Duuts wichie. Er
werd met de Duitsers gepraat, gehandeld, gesmokkeld en getrouwd. Dat
was heel normaal. Oorlogsdreiging was er misschien wel, maar dan toch
in ieder geval niet hier. Daarvoor kenden ze elkaar te goed.
Als
kind had je er helemaal geen weet van. Je hoorde af en toe de
groteren er wel eens over praten, maar alles bleef even vredig en
gelukkig, dus er was niets om je zorgen over te maken. Zorgen maakte
je je om Trijntje Wenning, die zo'n blindedarmontsteking had, dat ze
met grote haast naar het ziekenhuis in de stad gebracht moest worden.
Daar constateerden ze een buikvliesontsteking, die haar in een
kritiek stadium had gebracht. Daar had de familie zorgen om, omdat
het zo kantje boord was, dat de dokters het beter vonden als vader en
moeder Wenning, maar in het ziekenhuis bij haar bleven. Maar het is
toch weer goed gekomen, want na drie dagen konden de ouders al weer
naar huis. Naar het werk, want dat kon en mocht niet stil liggen.
Gelukkig was er een sterke burenplicht in de gesloten gemeenschap,
die Harpel was. Ach ze leefden daar eigenlijk vreselijk gelukkig.
Een fijn gezin en een goed dorpsleven, op hun eigen land met hun
eigen taal. Het gevoel van tevredenheid en geluk zat in een ieder van
hen.
En zo
afgesloten van de rest van de wereld was er een sterk
saamhorigheidsgevoel gegroeid. Een gesloten front vormden ze, alsof
er niemand binnen mocht komen. Ja, ze mochten wel in de dorpen en in
de huizen binnenkomen, maar in hun harten binnenlaten deden ze niet
zo gauw. "Dei mout'n wie hier nait," zeiden ze dan, "dei
is nait van hier."
Bij
veel Westerwolders is dat nog steeds een beetje zo. Denk niet, dat
dat hetzelfde is als discriminatie, al zou je dat licht kunnen
denken.
Voor
hen heeft dat niets te maken met haat of minachting voor een
bevolkingsgroep. Integendeel, want juist de Westerwolder gaat van het
standpunt uit 'leven en laten leven'. Vooral dat 'laten leven' eisen
ze voor zichzelf op. Ze bepalen zelf wel, wie of wat ze in hun
gesloten wereldje toelaten en dat doen ze uitsluitend op eigen
gevoel. Als een Westerwolder zegt:"Dei mot ik nait." en je
vraagt hem waarom niet, dan antwoordt hij simpelweg:"Omda'k hom
nait mot."
Aanvankelijk
hadden ze hier net zoveel tegen de Duitsers als tegen de Hollanders.
Tenslotte woonden ze hier bijna in Duitsland en Holland was ver weg.
Als ze al eens Duitsland introkken voor familiebezoek of zo, dan
konden ze gewoon hun eigen taal spreken. Dat hoefde bij Hollanders
niet te proberen. Bij die kreeg je als Groninger meteen het gevoel,
dat je minderwaardig was. Alsof je in een achtergebleven gebied
woonde en ontwikkelingshulp nodig had. En dat zij ons wel even wat
cultuur zouden bijbrengen, terwijl ze met hun onbehouwen westerse
platvoeten de eigen Groningse cultuur vertrapten en probeerden te
vermengen met de Hollandse cultuur. Net zo lang en net zo vaak,
totdat de Groninger bijkans zijn eigen land niet meer herkende. Juist
dat gevoel, van de dingen opgedrongen krijgen, past de Groninger
slecht. Heel slecht. "Daor ken'k nait over," zeggen ze dan.
Zwijgend
bezien ze de nieuwe dingen, die zich aan hen presenteren.
Zwijgend,
beschouwend en overdenkend. Dan praten ze erover met elkaar en echte
Groningers hebben maar een half woord nodig om elkaar te begrijpen.
Dan zullen ze op een praktische manier kennis nemen van dat nieuwe.
Bevalt het, dan mag het blijven, bevalt het niet, dan moet het weg.
Als er dan al een overheid is, die dat nieuwe toch wil doordrukken,
dan zullen ze zich zwijgend verzetten. Maar dat wil weer niet
zeggen, dat ze dingen zwijgend over zich heen laten komen, want als
een overheid blijft doordrammen, dan komen ze echt in verzet, met
elkaar, eensgezind en vastberaden. Een overheid bedenkt zich wel
tweemaal, alvorens het zover te laten komen. Dat zou blijken in de
jaren, die zouden volgen, maar ook in de 'ontwikkelingsjaren' daarna.
Hoofdstuk
2
1939
De
zwakke Nederlandse legers in de noordelijke drie provincies stonden
onder bevel van kolonel Veenbaas. Welk een humor in de geschiedenis,
dat een man mat deze naam commandant werd in deze streek. Maar die
naam heeft hem niet veel geholpen.
Als
er al iemand de illusie mocht koesteren dat hij de perfecte Duitse
oorlogsmachine zou kunnen stoppen, laat staan uitschakelen, in hun
opmars naar West-Nederland, dan was het zeker niet kolonel Veenbaas.
De enige opdracht, die hij echt goed kon uitvoeren was terugtrekken
in de richting van de Afsluitdijk. Toch zouden onze legers daar nog
een respectabele tijd manmoedig weten stand te houden tegen de Duitse
overmacht.
Toen
op de tiende mei 1940 om 03.00 uur in de nacht de Duitsers ons land
binnenvielen, gebeurde dat in het Noorden bij Nieuwe Schans door het
Eerste Ruiterregiment, dat weer onderdeel uitmaakte van de Eerste
Cavalerie Divisie onder bevel van General-Oberst von Bock.
Het
was hun bedoeling de noordelijke drie provincies in te nemen en dan
door te stoten via de Afsluitdijk naar de Vesting Holland.
Dit
deden ze te paard, per fiets en per pantserwagen.
Het
was een vreemd gevoel geweest ineens overal Nederlandse militairen te
zien. Enerzijds verhoogde het de angstige spanning voor wat er
misschien zou gaan gebeuren, aan de andere kant gaf het ook het
geruststellende gevoel van beschermd te worden.
Pas
toen onze legers zich uit de voeten maakten en onze gebieden vrij gaf
voor de Duitsers, ja, toen sloeg de angst pas goed in de benen.
We
voelden ons in de steek gelaten toen we, staande aan de kant van de
weg, ze zagen vertrekken. De kinderen zwaaiden nog wel, maar de
moeders draaiden het schort in de vingers, terwijl de vaders met
gebalde vuisten in de broekzakken en met een verbeten trek om de mond
toezagen hoe we verlaten werden. Met doffe ogen werden ze nagestaard.
Er was
nog geen schot gevallen. Slechts de luide ontploffingen werden
gehoord bij het opblazen van de bruggen en sluizen.
In
Stadskanaal vluchtten de mensen in paniek de straat op, omdat ze
vergeten waren ze te waarschuwen voor de opblazerijen. De bewoners
dachten, dat de Duitsers met bombarderen waren begonnen. Onze
soldaten waren vertrokken en vreemde soldaten kwamen er voor terug,
vijandelijke Duitse soldaten.
Ook
toen stonden er weer mensen aan de kant van de weg te zwaaien.
Mensen
met een arrogante en uitdagende blik in de ogen, gekleed in zwarte
bloes en een band om de bovenarm. Hitlers Hollandse vrienden, die
zich er niet voor schaamden hun medeburgers te verraden in ruil voor
geld , macht of aanzien. Of doodgewoon uit lafheid de voeten van de
Duitsers kusten en hun honger stilden met de kruimels, die van de
Duitse tafels vielen.
Deze
eerste groep vijandelijke soldaten bleef maar heel kort in dit
gebied. Ze trokken eigenlijk al meteen weer door naar het Westen,
naar Amsterdam, Rotterdam. Naar de kust, waar de zee het begeerde
Engeland nog op veilige afstand hield.
In
de kranten verschenen officiële mededelingen van de Duitse
gezagsdragers en aanplakbiljetten werden in de dorpen opgehangen met
nieuwe reglementen, die moesten worden nageleefd.
De
Nederlandse burgers waren in de war, wisten niet waar ze aan toe
waren.
Vooral
het vertrek van het koningshuis naar Engeland en Canada was voor
velen een diepe teleurstelling.
Een
groot aantal Nederlanders, waaronder ook hooggeplaatste personen
deden
vriendelijk
tegen de Duitsers. Sommigen zelfs zeer vriendelijk, zoals onze eigen
Commissaris van de Koningin van Groningen, de heer Linthorst-Homan,
die
later deel uitmaakte van de Nederlandse Unie.
De
NSB had flink wat aanhang in Westerwolde, maar lang niet waren ze
allemaal voor Adolf Hitler en wijn trawanten.
De
ogen van velen werden pas geopend toen Rotterdam werd gebombardeerd
en toen de jacht op de Joden begon. Toch haalde de NSB nog zetels in
de gemeenteraden van de dorpen. Burgemeesters en politie hadden maar
uit te voeren, wat hen door de Duitsers werd opgedragen. De meeste
gaven daar met tegenzin gevolg aan, slechts een enkele pleegde verzet
en weigerde opdrachten en voelen het Duitse gezag af, zoals die van
Onstwedde, burgemeester Gerrits. Later heeft hij zijn
vaderlandsliefde en dapperheid duur moeten bekopen.
Toch
hernam het gewone dagelijkse leven zich al weer vrij snel in de
dorpen. De vaders en zonen, die door de Duitsers waren gevangen
genomen, kwamen al na een maand weer thuis. Behalve, die het leven er
bij gelaten hadden, zoals die jongen uit Onstwedde, die gesneuveld
was in Wassenaar. Zijn monument staat nog in het dorp. Zo goed en
kwaad als het ging probeerde iedereen zijn vertrouwde gang weer te
vinden.
Toch
was er wat veranderd. Als kind had je dat niet zo in de gaten, maar
soms waren er vreemde, geheimzinnige dingen waar te nemen.
Een
kort bezoek van een onbekende en de gespannen blikken van vader. Of
een bezoeker, die 's avonds laat kwam en in de nacht ook weer
vertrok. Het mompelende spreken van vader, moeder en Klaas, als jij
in je bed lag en wel de stemmen hoorde, maar niets kon verstaan. Het
zwarte papier op de ramen. De jongste twee kinderen Wenning, Marcus
jr en Lies, wisten van niets en zouden ook nooit van iets mogen
weten. Die meneer Meier kenden ze wel. Dat was een heel goede kennis
van vader, zeg maar gerust een vriend.
Simon
Meier was een jood, wisten ze, net zoals zijn vrouw Ester
Meier-Goudsmid en zijn kinderen Alex (15 jaar), Gerda (14) en Linie
(12 jaar). Hij was veehandelaren woonde met zijn gezin in
Musselkanaal.
Op een
dag in het voorjaar van 1042 deed Simon Meier aan vader Wenning het
verzoek om te komen praten. Tijdens dat gesprek vroeg Meier hem of
hij en zijn zoon een tijdje op de boerderij mochten komen logeren.
Hij vond het niet langer vertrouwd nu men overal in het land was
begonnen met het gevangen nemen van Joden. Het leek hem beter een
tijdje uit het beeld te verdwijnen. Voor de vrouwen zag hij het niet
zo direct noodzakelijk, maar voor hem en zijn zoon wel.
Het
zou maar om enkele dagen gaan, hooguit enkele weken. De familie
Wenning was hier in het geheel niet op voorbereid en een eventuele
plaats moest worden gemaakt in de boerderij. Wenning stemde er in toe
en samen besloten ze een van de kamers geschikt te maken als
onderduikruimte voor de Meiers. Ook kwamen ze overeen, dat er een
klein bedrag van fl 9,-- per persoon per maand zou worden betaald als
bijdrage in de kosten van "kost en inwoning".
Voorts
spraken zij af, dat de onderduikkamer er uit moest zien als een
gewone werkkamer voor de vrouwen, d.w.z. moeder en de oudste dochter
Gees. Zo stonden er een spinnewiel en een strijkplank , klaar voor
het gebruik.
Vader
en zoon Meier maakten van het eerste van de drie kamertje aan de
oostzijde van de boerderij een leefruimte, waarin een vluchtruimte
werd aangelegd onder de vloer. Er werd een luik in de vloer gemaakt
en de grond eronder werd tot ongeveer een meter diep uitgegraven.
Over
dat luik heen werd een fors tweepersoonsledikant gezet.
Toen
de voorbereidingen klaar waren liet Wenning de schilder Zandstra
komen uit Vlagtwedde, want het moest toch ook een knappe kamer worden
om te zien.
Zonder
dat de Meiers het wisten stond daar ineen schilder Zandstra in de
kamer. Verschrikt doken ze weg achter de schoorsteen, maar Zandstra
had ze wel gezien, al zei hij er niks van. Hij dacht er het zijne
van; vast mannen, die de Arbeitseinsatz probeerde te ontduiken.
Nooit
heeft hij er met iemand over gesproken tot na de oorlog, toen zijn
zoon Frans verkering kreeg met Trijntje Wenning, de middelste
dochter.
Drie
slaapkamers lagen er op een rij aan de oostzijde van de boerderij.
De
voorste van die drie was de schuilkamer voor Meier. Om in deze kamer
te komen, moest je eerst door de middelste kamer heen.
Als
een van de Meiertjes naar de WC moest, dan was dat een hele tippel.
Dan moest je eerst door de middelste kamer, dan door de derde kamer
om vervolgens via de waskamer en het boenhok in de stal te belanden,
alwaar zich de WC bevond.
De
oudste vier kinderen van het gezin Wenning werden op de hoogte
gebracht van de komst van de Simon Meier en zijn zoon Alex. De
jongste twee werden er buiten gehouden, de jonge Marcus, vernoemd
naar zijn vader, van dertien jaar en de kleine Lies van twee. Vooral
Marcus met zijn spontane karakter zou licht zijn mond voorbij kunnen
praten. Vanzelfsprekend ging de hele boze wereld aan de klein Lies
voorbij. Met haar twee vrolijke jaren danste zij met de vlinders in
het zonlicht, zonder te beseffen, welke waanzin de wereld in het
verderf zou storten. Toch, zonder het zelf te weten, zou ze nog een
belangrijke taak vervullen in deze affaire.
Regelmatig
werd zij op de uitkijk gezet bij de buitendeur of voor het raam. Als
er dan in de verte iemand aankwam moest zij luid roepen:"Volk!!
Volk!! Volk!!"
Omdat
haar kindertaaltje nog net zo krom was als haar kleine beentjes, riep
ze als er iemand aankwam steevast:"Tok!! Tok!! Tok!!"
Iedereen
begreep het, dus het was goed.
De
andere kinderen van het gezin waren: Klaas van 22 jaar , dan Gees van
20, vervolgens Trijn van 15 en Harm van 13 jaar. Zij wisten allemaal
wat er zich zou gaan afspelen op de boerderij.
Tenslotte
waren ze gearriveerd, Simon en Alex Meier, met achterlating van zijn
vrouw Ester en dochter Linie. Dochter Gerda was bij familie
ondergebracht in Vries.
Na een
paar dagen werd het duidelijk, dat vader Meier zich ongelukkig
voelde, met de situatie. Niet de situatie op de boerderij, maar in
Musselkanaal en in Vries. In deze angstige tijd, kreeg je sterker het
gevoel bij elkaar te willen zijn. Hij sprak hierover met Wenning en
vertelde hem, dat hij blij was met hun schuilplaats, maar gebukt ging
onder het gemis van vrouw en dochters.
Het
grote hart van Wenning deed het zeggen, dat ook zij naar de
boerderij konden komen, maar dan wel op dezelfde kamer.
Op het
grote ledikant werd een extra stromatras gelegd, die er 's avonds
werd afgehaald. Daar sliepen dan de drie kinderen op.
Het
geluk straalde van ze af, toen ze als gezin werden herenigd.
Hoe
vreemd kan het leven zijn, als je straalt van geluk, terwijl je op
hetzelfde moment met de dood wordt bedreigd.
Het
werd wel druk op die kamer, maar dat vonden ze niet erg. Ze waren bij
elkaar, dat was het belangrijkste.
Zoals
zes jaar geleden Simon Meier de helpende had toegestoken aan Wenning,
zo gebeurde het nu andersom.
Zes
jaar geleden was Wenning begonnen als zelfstandige boer
Van
deurwaarder Kriegsman kon een klein boerderijtje worden gehuurd.
Zelfstandig
maar arm.
Voor
die tijd werkte hij als boerenknecht in Roswinkel en verdiende niet
genoeg om geld opzij te kunnen zetten, waarmee hij zijn droom zou
kunnen verwezenlijken. Die droom was een eigen boerderij en
zelfstandige boer zijn.
Om
meer geld te verdienen werkte hij er nog bij in het veen en op de
aardappelmeelfabriek.
Toen
zich de gelegenheid voor deed het boerderijtje van Kriegsman te
huren, greep hij de kans met beide handen aan. Er waren meerdere
kandidaten, maar hij werd de gelukkige. Echter voldoende geld om een
boerderij aan de gang te krijgen had hij nog niet. Vee kopen was er
geldelijk nog niet bij, maar Simon Meier wist raad en stalde vee bij
hem, dat hij kon verzorgen, terwijl er over de winsten op dat vee
afspraken werden gemaakt, waar beiden zich in konden vinden. Zo ging
zijn droom in vervulling en kwam de boerderij echt op gang.
Nu
was het de beurt aan Wenning om hulp te bieden. Het grote verschil
echter
was,
dat er nu sprake was van levensbedreigende situatie en toen niet.
Levensbedreigend
niet alleen voor de familie Meier, maar ook voor het hele gezin
Wenning. Maar dat deed niks af aan het feit, dat er geholpen moest
worden en Wenning was een rechtschapen mens, ook als de risico's nu
groter waren.
Zo
droeg Wenning de verantwoordelijkheid niet alleen voor de vijf
onderduikers, maar in buitengewone mate ook voor zijn gezin.
"Jullie
moeten maar eten, wat de pot schaft," had vrouw Wenning gezegd.
Maar Meier had daarop geantwoord:"Ik ga nog liever dood, dan dat
ik onrein voedsel eet!" Daarmee was de kous af en vanaf dat
moment werd er voor de familie Meier dikwijls apart gekookt en soms
speciaal geslacht.
Ze
zaten daar bij de familie Wenning wel goed, die Meiertjes. Het
ontbrak ze eigenlijk aan niets, ondanks dat het lang niet altijd
gemakkelijk was om aan dagelijkse dingen te komen. Overal waren
bonnen voor nodig en die kreeg het gezin Meier natuurlijk niet. Dat
betekende, dat alles wat te krijgen was op de bonnen van het gezin
Wenning, gedeeld moest worden met het gezin Meier. Maar daar hoorde
je niemand over, zeker Wenning niet.
Toch
gebeurde het ook wel, dat zij bonnen kregen van een zekere Wijbrands,
een man waarvan wel eens gezegd werd, dat hij aan zwarte handeltjes
deed, waardoor hij in een verkeerd daglicht kwam te staan. In
werkelijkheid verzamelde en distribueerde hij voedsel voor
onderduikers.
Het
was natuurlijk ook een prachtplek om verscholen te zitten. Bedenk
wel, dat er zelfs nog geen verharde weg naar Harpel liep, dus in
tijden van overvloedige regen, en dat was nog al eens, dan was de
boerderij welhaast onbereikbaar voor gewoon verkeer. Dan durfden ze
wel eens verder van hun kamer af te komen dan gebruikelijk. Als de
kinderen naar school waren, kwamen ze zelfs wel een buiten. Maar
zodra een kinderstemmetje "Tok! Tok! Tok!" riep, dan stoven
ze met z'n allen als verschrikte muizen terug in hun holletje.
Natuurlijk
moesten ze ook oppassen om niet gezien te worden door de naburige
boerderijen, al lagen die wel een fiks eind van hun plek vandaan. Aan
de noordzijde zat er misschien wel 150 meter tussen en aan de andere
kant wel 300 meter, maar je bleef toch op je hoede, want een moment
van onachtzaamheid kon fatale gevolgen hebben voor een ieder, die in
de boerderij woonde.
De
dichtstbijzijnde buurman heette Buurke Zwierd en was een fanatiek en
overtuigd communist, dientengevolge een stevige anti-Duitser.
Nog
enkele huizen verder woonde een collaborateur met de Duitsers, met
vrouw en zeven kinderen. Deze man was lid van de SS en had daardoor
weinig contact met de rest van het dorp. Toch werden zijn vrouw en
kinderen behandeld als normale inwoners van Harpel. Hoe en wat zijn
betrokkenheid bij de SS was, wisten ze niet precies, maar dat hij er
bij hoorde was zeker. Toch hadden ze nooit iets naars met hem
meegemaakt, geen verklikkerijen of iets dergelijks en geen fanatiek
Duits gedoe.
Ondanks
al die verschillen in opvattingen, was het een hechte gemeenschap
daar in Harpel, hoewel er hier en daar wel een barstje in dreigde te
komen, Maar verantwoordelijkheid droeg je ook voor elkaar, vonden ze.
Dat vonden ze voor de oorlog, in de oorlog en na de oorlog. Dat
vinden ze eigenlijk nog steeds.
Dit
werd nog eens zeer duidelijk gemaakt, toen aan het einde van de
oorlog de collaborateur werd gearresteerd en in de gevangenis
verdween. Zijn vrouw en zeven kinderen bleven achter zonder
inkomsten.
Veel
van de NSB-gezinnen (of nog erger) werden opgesloten in boerenschuren
of in speciaal daartoe ingerichte kampementen. In Sellingerbeetse,
vlak bij Harpel was zo'n kamp.
Achttien
barakken stonden daar, die ooit bestemd waren voor de voor de
dwangarbeiders. Toen de Duitsers ze hadden bezet, werden er joden in
gevangen gezet om van daaruit meestal naar Westerbork te worden
getransporteerd. En van Westerbork uit nog weer verder, naar het
inmiddels bekende einde. Tenslotte werden in deze zelfde barakken na
de oorlog de NSB’ers en andere collaborateurs vastgezet.
Maar
zo verging het niet de vrouw van de collaborateur in Harpel. Zij kon
komen werken bij Wenning om zodoende de kost te verdienen voor de
hongerige monden bij haar thuis. Dus net zo als in de barakken in
Sellingen, zag het gezin Wenning mensen die elkaars tegenovergestelde
waren. Maar zover was het nog niet. Er zou nog heel wat water naar de
zee stromen, voordat ons land bevrijd zou zijn van deze sterke en
verwoestende vijand.
't Is
maar voor korte tijd, hadden ze gezegd, enkele dagen misschien,
hooguit enkele weken. De tijd zou het anders leren.
Hoofdstuk
3
Braaf
gingen de kinderen, die daar nog de leeftijd voor hadden, naar de
Christelijke school in Harpel. Zij waren voorbestemd om, na het
beëindigen van die lagere school, mee te gaan werken op de
boerderij.
Het
schooltje met zijn twee lokalen, waarover de zeven klassen waren
verdeeld, want een lagere school uit die tijd telde zeven jaren, soms
zelfs wel acht. De eerste zes jaren werden GLO (Gewoon Lager
Onderwijs) genoemd en de laatste twee jaren het 'VGLO' (Voorgezet
Gewoon Lager Onderwijs). Heel soms gingen er wel eens kinderen naar
het echt voortgezette onderwijs zoals de ULO en de MULO (Meer
Uitgebreid Lager Onderwijs) Slechts de knapste en rijkste koppen
konden zich de HBS (Hogere Burgerschool) permitteren.
Hier
in Harpel kwam dat niet voor. Niet dat er geen knappe koppen waren,
maar die scholen lagen op zulke grote afstanden, dat ze welhaast
onbereikbaar waren. Bovendien hadden ze op de boerderij alle handen
nodig, die ze konden krijgen. Daarom was het ook in het geheel niet
vreemd, dat er af en toe in de drukkere perioden extra mensen werden
aangetrokken om het vele werk te helpen verrichten.
Dat er
dikwijls onder die mensen stiekeme onderduikers of
tewerkstelling-ontlopers schuil gingen werd voor de buitenwereld
verborgen gehouden.
Zo kon
het wel gebeuren, dat de familie Wenning wel met dertien mensen aan
tafel zat, waarvan acht gezinsleden en vijf zogenaamde knechten. Als
je dan daarbij nog de familie Meier bij optelt, betekende dat, dat er
wel eens tien onderduikers tegelijk in de boerderij bivakkeerden.
Zagen
ze de risico's niet of wilden ze die niet zien, terwijl het land
bezaaid was met Duitsers en met mensen die met hen meededen, zoals de
NSB-ers en de landwachters, die voor de vijand verschillende diensten
verrichten. Een van die diensten was "de huiszoeking".
In
ploegen van drie of vier man kwamen ze dan je hele huis doorzoeken om
jacht naar mogelijke onderduikers. Werden die gevonden, dan wachtten
de ondergedokenen en de onderdakverleners een verre dood in een of
ander concentratiekamp. Het was dus van het grootste belang niet de
indruk te wekken naar buiten toe, dat er mensen bij je logeerden.
Opvallen, of op de een of andere manier de aandacht trekken, kon
fataal zijn voor iedereen.
De
situatie was levensbedreigend voor elk mens, die er weet van had.
Hoe
groot was de drijfveer van de Wenningen, dat zij hun eigen levens en
dat van hun kinderen in de waagschaal durfden te stellen om andere
levens te redden? Was het medelijden met een verguisde
bevolkingsgroep, was het Hitlerhaat of was het op hun manier vechten
tegen het onrecht van nazi-Duitsland? Of was het gewoon een
wederdienst tegenover zijn vriend Meier, die hem tenslotte ook goed
had geholpen in 1936?
De
historie vertelt dat niet, want de oude Wenning was niet zo
spraakzaam in die dingen. Maar uitgaande van zijn karakter was het
waarschijnlijk het medeleven, dat hij voelde, telkens als er
onrechtvaardig mensen werden vervolgd of gediscrimineerd. Een mens is
een mens en verantwoordelijkheid droeg je voor elkaar. Zo ging dat in
Harpel en niet anders. En als je op je levenswandel bij alle risico's
moest stilstaan, kwam je geen stap meer vooruit. Maar hoe dan ook,
naar buiten toe mocht niemand enig vermoeden krijgen, dat er "loge's"
waren op de boerderij aan de Harpelerstraat nr. 9. Maar je kon niet
alles zelf bepalen en alles voorzien. Er deden zich situaties voor,
die je zelf niet de hand in had.
Zoals
die keer, dat het Engelse vliegtuig neerstortte, op geringe afstand
van de boerderij. Iedereen, die tot drie kon tellen wist, dat binnen
zeer korte tijd de Duitsers zouden arriveren om naar de piloot te
zoeken, welke zich met parachute in veiligheid had gesteld. Nou ja,
veiligheid voor wat betreft de landing, maar niet voor wat hem daarna
te wachten stond. Het zal een uur of acht in de avond zijn geweest
toen de Tommy naar beneden kwam op een paar honderd meter afstand van
de boerderij. De Wennings renden naar het veld om te zien wat zich
daar had afgespeeld. Daar vonden ze wel de parachute, maar van de
piloot vooralsnog geen spoor. De parachute namen ze mee. Eenmaal weer
terug in de boerderij werd er op de buitendeur geklopt en daar stond
de piloot met de armen stijf tegen de borst gedrukt. Dat bracht
nieuwe schrik, want hij kon natuurlijk niet blijven. In de eerste
plaats zaten ze al vol met de familie Meier en nog enkele
onderduikers. Bovendien, en dat was het belangrijkste zou het
natuurlijk niet lang meer duren voordat de Duitsers huiszoeking
zouden komen plegen, op jacht naar de Engelse piloot. Nee, hij moest
hier weg en wel zo snel mogelijk. Vader Wenning sprak geen Engels,
maar Alex Meier wist zich aardig verstaanbaar te maken.
De
piloot werd via een klein paadje naar opper Blank geloodst. Opper
Blank, dat was een hele goeie, die zou wel weten wat hij moest
aanvangen met de piloot. En dat was ook zo. Het enige , dat ze er nog
van weten is dat de man eerst naar van Hoorn in Harpel is gebracht en
van daaruit naar Musselkanaal vertrok. Daar zijn ze het spoor
kwijtgeraakt.
De volgende morgen in de vroegte kwamen ze al, de eerste landwachters. Ze hadden ze al gezien bij de buren, waar ze werkelijk alles, maar dan ook alles overhoop hadden gehaald, op jacht naar de neergestorte Engelsman.
Toen
ze daar klaar waren vertrokken ze naar de boerderij van Wenning. Ze
zagen ze aankomen en de angst kroop onder hun huid.
Vrouw Wenning ontving ze bij de
deur. Het was koud en het vroor
hard. Zo hard, dat dochter Trijntje
aan het schaatsen was even
verderop.
Of de heren niet binnen wilden komen
voor een kop warme koffie. Dat
wilden de heren wel maar pas nadat
ze de inslagkrater van het
vliegtuig hadden gezien.
Intussen kwamen er steeds meer
Duitsers en landwachters bij. Een
van hen, ze kenden hem wel, was een
paardenkoopman uit de buurt.
In totaal waren er achttien man in
de keuken verzameld, die zich
tegoed deden aan de koffie en zich
warmden bij de kachel. Het
gesprek kwam op de paarden en
Wenning liet zich achteloos
ontvallen, dat hij een veulen had
wat hij misschien wel wilde verkopen.
Dat was niet tegen dovemansoren
gezegd. Ze togen naar de stal waar
het veulen en de merrie bekeken
werden met kennersogen. De
paardenkoopman zei er wel
belangstelling voor te hebben, maar dat
hij de volgende morgen daarvoor wel
terug zou komen. Er waren nu
teveel mensen bij. Intussen werd in
de keuken de koffie nog eens
opgeschonken.
Als door een wonder kwam van de
huiszoeking verder niets meer
terecht. Werkelijk als door een
wonder, want de omliggende
boerderijen ontkwamen er niet aan.
Net zo goed dat het een wonder
was, dat later bij een bombardement
alle ramen van de boerderij
kapot gesprongen waren, behalve dan
ene raam, dat heel bleef. Dat
raam in de kamer van de familie
Meier….
Dat er op het paardje geen zegen zou
rusten wisten ze toen nog niet,
want twee jaar later is het dier
door verdrinking om het leven
gekomen.
Het
was koud en het had al enige dagen goed gevroren.
De
sloten lagen bedekt met een dikke laag ijs, waar de kinderen zich met
hun houten schaatsen kostelijk op vermaakten.
Trijntje
Wenning was alleen op het ijs en zag in de verte de auto aankomen van
de landwachters, die op zoek moesten zijn naar de Engelse piloot. De
doodschrik sloeg haar om het hart, want ze was er van overtuigd, dat
iedere onderduiker nu wel gevonden zou worden en ook die neergestorte
piloot hoorde daar bij.
Haar
schrik sloeg om in paniek, toen ze zich realiseerde, dat hetdus ook
met het hele gezin Wenning afgelopen moest zijn.
Ze
hurkte automatisch, waardoor ze zich achter de hogere wallenkant van
de sloot kon verstoppen en staarde met grote angstogen naar de
boerderij.
Ze
verwachtte elk moment te zien, hoe alle bewoners naar buiten zouden
komen, uitlopend voor de geweren van de landwachters. Hoe ze bij
elkaar zouden worden gedreven en gepropt zouden worden in die auto's.
Was dit het laatste wat ze van haar ouders zou zien?
Ze
wilde er naar toe hollen, maar er was iets in haar, dat haar
tegenhield.
Het
begon al schemerig te worden en ze had het heel erg koud. Toch durfde
ze nog niet naar huis. Ze kon beter wachten tot het donker was, dan
zou ze voorzichtig een kijkje kunnen nemen. Hoe lang ze daar nog in
die snijdende koude winterwind heeft gezeten weet ze niet, maar
ineens zag ze de koplampen van de auto branden, Ze kon ze volgen tot
aan de laatste bocht van de Harpelerstraat, daar waar de weg het
dorpje inrijdt. Toen waagde ze zich naar de boerderij, zo verkleumd
en verkild, dat het lopen haar moeilijk viel. Alles was donker en
slechts met het licht van de opkomende sterren naderde zij de
verduisterde boerderij. Welk een angst om in de verwachting te zijn
een leeg huis aan te treffen en wat een gelukzalige opluchting toen
ze merkte, dat het niet het geval was. Alles was nog bij het oude,
niemand was gearresteerd, de onderduikers niet, de familie Meier niet
en haar eigen gezin niet. Snikkend viel ze haar moeder in de armen,
van opluchting en blijdschap, maar vooral van de doorstane angst en
koude. Men troostte haar, terwijl iedereen nog strak gespannen was
van de doorstane emoties.
Wat
was er nou gebeurd, waardoor alles zo fantastisch gegaan was, dat er
niemand ontdekt was?
Het
aanzwellende geronk van de vliegtuigmotoren hadden ze allemaal
gehoord. Ook de dreunende Houwitsers en het popperen van de punt-
50-ers, die ergens in het verre veld in hinderlaag stonden opgesteld.
Zij
blaften hun kogelregen naar de Tommy's, zoals de Engelse vliegtuigen
wel werden genoemd.
Tijdens
zo'n aanval van de geallieerden hield je je hart vast. Wat zou er
gebeuren, als de Tommy's hun bommenlast, die voor verre Duitse steden
was bedoeld, hier zouden laten vallen.
Wat
zou er gebeuren, als de Duitsers zo'n Tommy, zwaar beladen met
explosieven naar beneden zouden schieten en dan in de bewoonde
gebieden terecht zou komen. Het was hier nog niet gebeurd, maar de
mogelijkheid was levensgroot aanwezig, dat het op een dag fout moest
gaan.
Die
dag had zich vandaag voltrokken. Tussen het vlieggeronk en het
geschutsgedreun hoorden ze plotseling een hoog gierend geluid.
"Die
komt naar beneden!!" had Wenning geroepen en was naar buiten
gesneld. Juist op tijd om te kunnen waarnemen, dat een van de Tommy's
als een aangeschoten vogel met een rookpluim achter zich aan zich met
een luide klap in de grond boorde. Vlammen en rook was het enige dat
er zichtbaar bleef. In de lucht zagen ze tussen flarden rook en
verlicht door de vlammen een parachute naar beneden dalen.
Het
was half duister en rookwolken verslechterden nog meer het uitzicht,
maar ze hadden hem duidelijk gezien. Arme kerel, die door de
mitrailleurs waarschijnlijk niet levend de grond zou bereiken.
Tien
minuten later was alles weer stil en de vliegtuigen waren verder
getrokken naar steden als Hamburg, Dresden en Berlijn om met hun
dodelijke ladingen te proberen Duitsland op de knieën te krijgen.
Binnen
in de verduisterde huiskamer wilden ze naar Radio Oranje gaan
luisteren, maar Wenning vond dat geen goed idee. Hij zei: "We
moeten er maar op rekenen, dat we binnen een paar uur huiszoeking
krijgen. De mof gaat natuurlijk opzoek naar die Engelsman. En wee
degene, die hem verborgen houdt.
Op dat
moment werd er hard en wild op de buitendeur gebonkt. De mensen
verstijfden aan tafel. Geesje werd als de wiedeweerga naar de Meiers
gestuurd, maar die waren reeds ondergronds gegaan, terwijl Wenning
samen met zoon Klaas zich naar de buitendeur begaven.
Uiterlijk
kalm maar met bonkende harten in de keel schoven ze de sloten er af
en openden de deur.
Daar
stond hij, de parachutist, de armen stijf voor de borst gekruist.
Voordat
hij iets had kunnen zeggen had Wenning hem bij de schouder gegrepen
en naar binnen getrokken, zo wild en snel dat ze beiden dreigden te
struikelen. Ogenblikkelijk sloten ze de deur, zodat ze een lichtje
konden ontsteken. "Hello," zei hij,"
I am John. My plane just crashed. Can you help me to get back to
England?"
Wat
klonk dat simpel uit de mond van deze man, alsof hij rustig was komen
aanwandelen, in plaats van uit de hemel te zijn gevallen in een regen
van kogels.
De
vreemde taal waren ze niet machtig, alleen Alex sprak wat gebroken
Engels, maar met elkaar en veel gebaren kwamen ze er toch wel uit.
Het was duidelijk, deze man moest geholpen worden en wel zo snel
mogelijk. Hij moest hier weg, voordat er huiszoeking kwam, want dat
mocht helemaal niet gebeuren. Stel je voor, dat ze er nu aankwamen om
de piloot op te sporen. Ze waren snel die Duitse jongens en hun
Nederlandse trawanten. Als er een vliegtuig neerstortte, dan moesten
zo snel mogelijk de piloot te pakken zien te krijgen, omdat hij over
veel meer informatie beschikte dan alleen maar zijn eigen vlucht.
Uit
zijn vluchtgegevens konden de Duitsers opmaken wat het doel van zijn
vlucht was en met hoeveel vliegtuigen ze hun taak moesten volbrengen.
Als ze maar snel genoeg waren, dan hadden ze nog tijd om de verkregen
gegevens door te seinen naar Duitsland, zodat er daar maatregelen
konden worden getroffen om het maximum aan slachtoffers te
verkleinen. Meestal gingen ze naar Dresden, Leipzig, Berlijn of
Chemnitz, Duitse steden, waarvan het meeste na de oorlog totaal
verwoest bleek te zijn en duizenden en nog eens duizenden mensen
waren omgekomen door de bombardementen van de geallieerden.
Maar
zolang Hitler niet van wijken wist, was dit de enige afschuwelijke
manier om hem op de knieën te krijgen.
Stel
je voor dat ze hier de boerderij kwamen doorzoeken. Dan vonden ze
niet alleen de piloot, maar ook de hele familie Meier zou dan aan hen
overgeleverd zijn. Als dat gebeurde hoefde de familie Wenning niet op
enige clementie te rekenen en zouden zij, net als de ondergedokenen,
worden afgevoerd en afgeslacht. De paniek sloeg vader Wenning om het
hart
Eerst
werd de parachute verstopt onder de dikke en zware lagen stro in de
stal. Die moest morgen zo snel mogelijk verbrand worden, want als ze
een parachute bij je aantroffen, wisten ze dat de piloot hier geweest
was.
En je
had de plicht om piloten van de vijand bij de Duitsers aan te geven.
Als je
dat niet deed werd je bedreigd met de "Todesstrafe".
Hij
moet hier weg, suisde het steeds maar door Wennings hoofd.
Weg
van hier en zo snel mogelijk. Maar paniek was de slechtste raadgever,
dat wist hij ook.
De
piloot werd vis een plein paadje, dat achter de school langs liep
gestuurd naar Opper Blank. Opper Blank, dat was een goeie, die met
deze Engelsman wel raad zou weten.
En dat
wist hij ook. Eerst kwam de piloot terecht bij van Hoorn in Harpel en
later werd hij ondergebracht in Musselkanaal . Waar hij daarna is
heengegaan weten ze niet.
Intussen
ging het slechter en slechter met de Duitse legers. Nederlaag na
nederlaag moest worden geïncasseerd. De berichten, die zij via radio
Oranje ontvingen, werden steeds hoopvoller. De geallieerden waren
reeds vanuit het zuiden de grote rivieren overgetrokken
Lang
zou het niet meer duren dat Nederland geheel bevrijd zou zijn.
Ook
Harpel kwam aan de beurt om bevrijd te worden van de Duitse terreur
en heerschappij. Vooral de Polen droegen in grote mate bij aan de
bevrijding van dit gebied.
De
familie Meier was gered. Hen trof niet het lot, dat miljoenen anderen
joden wel had getroffen. Hen waren de verschrikkingen van de
concentratiekampen bespaard gebleven.
Tientallen
onderduikers vonden hun schuiladres in Harpel. Net zoals het gezin
Meier, die zelfs na de bevrijding nog twee weken op de boerderij
gebleven zijn. Alleen maar voor hun gevoel, dat ze als vrije mensen
in en uit konden lopen, zonder angsten voor een vijand.
Gewoon
bij boer Wenning en zijn gezin. Gewoon een Gronings gezin, met weinig
woorden, maar wel veel daden. Gewoon een Nederlander, die wist waar
rechtvaardigheid begon en onrecht moest stoppen. Gewoon een man, die
mens durfde te zijn en te blijven.
Jammer,
dat die paar centen, die de familie Meier hem betaalde voor het
levensonderhoud, en die Wenning spaarde om na de oorlog weer terug te
geven aan Meier als startkapitaaltje voor een nieuw leven, hem door
de regering werden afgenomen. Oorlogswinst, vonden ze dat in Den
Haag. Naastenliefde noemden ze dat hier in Harpel. Voor Wenning
voelde het als een bittere kroon op hun rechtschapen bedoelingen.
Daarom is het goed, dat dit hier wordt vastgelegd en uitgesproken.
Het is goed te weten, dat dit land nog Wenningen kent, die
vastbesloten zijn voor recht en vrijheid hun leven in de waagschaal
te stellen en vanuit die gedachte bereid zijn anderen te helpen, los
van welke politiek dan ook. Nederland mag trots zijn op deze familie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten