maandag 15 december 2014

schuilplaats Harpel



SCHUILPLAATS HARPEL
EEN WAARGEBEURD GESCHIEDENIS
(c) Istvan Koning (Dit verslag kwam tot stand met toestemming van alle betrokkenen)

Inleiding
Zo maar een verhaaltje schrijven over een gezin in de oorlog, bestaat niet.
Dat is onmogelijk, omdat elke dag en zelfs elk moment in die Tweede Wereldoorlog gevuld was met waakzaamheid en beladen met angst.
Vooral voor diegenen, die jood waren, maar even zozeer voor diegenen, die joden verborgen hield. De derde categorie Nederlanders, die grotere angst bezaten waren die mensen, die anderen onderdak verleenden om zich schuil te houden.'
Of het nu Engelse piloten waren of Nederlandse mannen, die probeerden de Arbeitseinsatz te ontlopen. Tenslotte was er de categorie verzetsmensen. Zij wisten zeker, net als al die anderen categorieën, dat hen leven hen zou worden ontnomen, als zij voor deze "misdaden" gepakt zouden worden.
En toch deden ze het, terwijl ze van alle risico's op de hoogte waren.
Toch stelden zij hun eigen leven en dat van hun gezinsleden in de waagschaal om dat van anderen te redden.
Waarom?
Gewoon, omdat ze de verantwoordelijkheid voor elkaar niet uit de weg wenste te gaan. Alsof ze van nature wisten, dat, als de zorg voor elkaar zou verdwijnen, er slechts een wereld zou overblijven, die gevuld zou blijken met egoïsme en volledig gebrek aan naastenliefde. Een wereld waarin het materialisme hoogtij zou vieren en onderling zou een koude oorlog de levens beheersen.
Laten we blij zijn, dat de generatie van die tijd, die ook de landen weer heeft opgebouwd in de verwachting voorgoed van de tirannie verlost te zijn, zich al deze moeiten heeft getroost en gevaren voor eigen leven niet uit de weg is gegaan.
Zij hadden een vrede op het oog, die misschien de eerste jaren voldeed aan hun verwachtingen, maar tenslotte het beste is gekenmerkt met een uitspraak van een oud-verzetsman, die in de oorlog de schuilnaam 'Walter" droeg, maar in het werkelijke leven gewoon Leen Kip heette.
"Deze vrede hebben wij niet bedoeld te schichten."

Hoofdstuk 1

Aanloop
't Was koud. 't Was verdomde koud die winter van 1939.
Koningin Wilhelmina had van de zomer nog een bezoek gebracht aan Onstwedde. Toen was het warm geweest, prachtig zomerweer.
Maar nu..... nu sierden dikke opgewaaide sneeuwhopen het Groningse land. De velden waren wit en kaal en het leek alsof de sneeuw de wereld in stilte had gedompeld. In een allesbedekkende en allesverbergende stilte. Alles wat lelijk was werd verstopt onder de witte deken van vredige stilte. Maar het bleek een verraderlijke stilte.
Zeg maar gerust 'een stilte voor de storm'.

Het was een goed gezin, dat van Wenning.
Vader, moeder en de kinderen leefden in vrede met elkaar en met hun omgeving. Ze leefden van wat het land het bood en dat door zware arbeid verkregen moest worden. Maar ja, zo ging dat op elke boerderij. De seizoenen volgden elkaar op en bepaalden het ritme van het leven en de grondsoort bepaalde welk voedsel je zou eten. Maar gewerkt werd er, ongeacht de weersomstandigheden. Moeder natuur is best genegen voedsel te verschaffen, maar dan moet er wel iets voor worden gedaan. Dat wisten de boeren hier maar al te goed.
Zeker uit het verleden, toen weliswaar niet hier, maar toch wel hier vlakbij de veenkoloniën zulke bittere armoede kenden, dat ze blij mochten zijn in het boerenbedrijf te mogen zitten. Niet dat je daar rijk van werd, maar het gaf toch de zekerheid, dat je altijd voedsel tot je beschikking had. Dat was een hele geruststelling. Een geruststelling en een zekerheid, waar ze later nog heel veel mee te maken zouden krijgen, die familie Wenning in Harpel.
Onbezorgd leerden de kinderen spelenderwijs eerbied en respect op te brengen voor het land waarin ze geboren waren, net als hun ouders en grootouders. Het land waaraan ze zo verknocht waren, dat het soms wel leek, dat hun levens, net als de gewassen op het veld, ook wortel hadden geschoten. Dat ze niet meer te verplaatsen waren en dat ze nooit en nooit dit land vrijwillig zouden verlaten.
Hoe gelukkig kan een dochter zijn, die in de zomer op haar rug in het gras ligt te fantaseren en figuren ziet in de overzwevende wolken, terwijl haar hond haar gezelschap houdt, luisterend naar de gonzende insecten en zich verbazend over de zang van de hoge leeuwerik.
Een grootmoeder, die probeerde je handen en voeten warm te wrijven als je in de winter te lang in de vrieskou buiten op de bevroren sloten had gespeeld. Hoe warm de thee dan smaakte met het kaakje.
Hoe gelukkig kan een kind zich voelen, als zij haar vader en de grote knecht met natte vers gekamde haren aan tafel ziet zitten, nadat zij zich aan het einde van een werkdag van de modder hadden ontdaan.
Groot en sterk leken zij, onoverwinnelijk haast en dat gaf je het veilige gevoel, waar je als kind zo van kon genieten. Kortom, je kon je geluk niet op.
Maar ook hier had de nabije toekomst voor de familie Wenning iets anders in petto. Heel iets anders dan geluk en veiligheid.
Natuurlijk was er in de boerderij wel een radio, maar veel werd daar niet naar geluisterd. Daar hadden ze ook niet echt de tijd voor.
Later wel, toen het luisteren naar de radio verboden werd, was het zo ongeveer de enige mogelijkheid om een beetje zuivere berichten te horen over de stand van zaken van de oorlog. Maar toen ging het stiekem. Dan werd de radio onder de planken vloer vandaan gehaald en zaten ze met z'n allen in het donker als samenzweerders de berichten van de Engelse radio in te drinken, alsof ze op een ondergaand schip zaten en de radio was de wal, vanwaar elk moment een reddingsboot kon komen.
Heel spannend voor de kinderen en extra spannend, omdat er een beetje angst bij zat, want je deed toch iets, dat verboden was.
Natuurlijk wisten ze wel, dat het in Europa aan het gisten was en dat de situaties bijkans oncontroleerbaar waren geworden. Hoe Duitsland een dermate grote dreiging voor zich uit zond, dat de omliggende landen zich ernstige zorgen maakten. Maar ach, dat leek allemaal zo ver weg en zo onwaarschijnlijk. De mensen van de regering zouden vast wel gelijk hebben, maar zij woonden in het veel verdere Holland, terwijl de mensen hier zo dicht aan de grens leefden en er waren zoveel vriendelijke contacten met de mensen van over die grens, dat het met die grote bedreiging wel mee zou vallen. Er waren genoeg meisjes, die met een Duitser getrouwd waren of jongens met een Duuts wichie. Er werd met de Duitsers gepraat, gehandeld, gesmokkeld en getrouwd. Dat was heel normaal. Oorlogsdreiging was er misschien wel, maar dan toch in ieder geval niet hier. Daarvoor kenden ze elkaar te goed.
Als kind had je er helemaal geen weet van. Je hoorde af en toe de groteren er wel eens over praten, maar alles bleef even vredig en gelukkig, dus er was niets om je zorgen over te maken. Zorgen maakte je je om Trijntje Wenning, die zo'n blindedarmontsteking had, dat ze met grote haast naar het ziekenhuis in de stad gebracht moest worden. Daar constateerden ze een buikvliesontsteking, die haar in een kritiek stadium had gebracht. Daar had de familie zorgen om, omdat het zo kantje boord was, dat de dokters het beter vonden als vader en moeder Wenning, maar in het ziekenhuis bij haar bleven. Maar het is toch weer goed gekomen, want na drie dagen konden de ouders al weer naar huis. Naar het werk, want dat kon en mocht niet stil liggen. Gelukkig was er een sterke burenplicht in de gesloten gemeenschap, die Harpel was. Ach ze leefden daar eigenlijk vreselijk gelukkig. Een fijn gezin en een goed dorpsleven, op hun eigen land met hun eigen taal. Het gevoel van tevredenheid en geluk zat in een ieder van hen.
En zo afgesloten van de rest van de wereld was er een sterk saamhorigheidsgevoel gegroeid. Een gesloten front vormden ze, alsof er niemand binnen mocht komen. Ja, ze mochten wel in de dorpen en in de huizen binnenkomen, maar in hun harten binnenlaten deden ze niet zo gauw. "Dei mout'n wie hier nait," zeiden ze dan, "dei is nait van hier."
Bij veel Westerwolders is dat nog steeds een beetje zo. Denk niet, dat dat hetzelfde is als discriminatie, al zou je dat licht kunnen denken.
Voor hen heeft dat niets te maken met haat of minachting voor een bevolkingsgroep. Integendeel, want juist de Westerwolder gaat van het standpunt uit 'leven en laten leven'. Vooral dat 'laten leven' eisen ze voor zichzelf op. Ze bepalen zelf wel, wie of wat ze in hun gesloten wereldje toelaten en dat doen ze uitsluitend op eigen gevoel. Als een Westerwolder zegt:"Dei mot ik nait." en je vraagt hem waarom niet, dan antwoordt hij simpelweg:"Omda'k hom nait mot."
Aanvankelijk hadden ze hier net zoveel tegen de Duitsers als tegen de Hollanders. Tenslotte woonden ze hier bijna in Duitsland en Holland was ver weg. Als ze al eens Duitsland introkken voor familiebezoek of zo, dan konden ze gewoon hun eigen taal spreken. Dat hoefde bij Hollanders niet te proberen. Bij die kreeg je als Groninger meteen het gevoel, dat je minderwaardig was. Alsof je in een achtergebleven gebied woonde en ontwikkelingshulp nodig had. En dat zij ons wel even wat cultuur zouden bijbrengen, terwijl ze met hun onbehouwen westerse platvoeten de eigen Groningse cultuur vertrapten en probeerden te vermengen met de Hollandse cultuur. Net zo lang en net zo vaak, totdat de Groninger bijkans zijn eigen land niet meer herkende. Juist dat gevoel, van de dingen opgedrongen krijgen, past de Groninger slecht. Heel slecht. "Daor ken'k nait over," zeggen ze dan.
Zwijgend bezien ze de nieuwe dingen, die zich aan hen presenteren.
Zwijgend, beschouwend en overdenkend. Dan praten ze erover met elkaar en echte Groningers hebben maar een half woord nodig om elkaar te begrijpen. Dan zullen ze op een praktische manier kennis nemen van dat nieuwe. Bevalt het, dan mag het blijven, bevalt het niet, dan moet het weg. Als er dan al een overheid is, die dat nieuwe toch wil doordrukken, dan zullen ze zich zwijgend verzetten. Maar dat wil weer niet zeggen, dat ze dingen zwijgend over zich heen laten komen, want als een overheid blijft doordrammen, dan komen ze echt in verzet, met elkaar, eensgezind en vastberaden. Een overheid bedenkt zich wel tweemaal, alvorens het zover te laten komen. Dat zou blijken in de jaren, die zouden volgen, maar ook in de 'ontwikkelingsjaren' daarna.

Hoofdstuk 2

1939
De zwakke Nederlandse legers in de noordelijke drie provincies stonden onder bevel van kolonel Veenbaas. Welk een humor in de geschiedenis, dat een man mat deze naam commandant werd in deze streek. Maar die naam heeft hem niet veel geholpen.
Als er al iemand de illusie mocht koesteren dat hij de perfecte Duitse oorlogsmachine zou kunnen stoppen, laat staan uitschakelen, in hun opmars naar West-Nederland, dan was het zeker niet kolonel Veenbaas. De enige opdracht, die hij echt goed kon uitvoeren was terugtrekken in de richting van de Afsluitdijk. Toch zouden onze legers daar nog een respectabele tijd manmoedig weten stand te houden tegen de Duitse overmacht.
Toen op de tiende mei 1940 om 03.00 uur in de nacht de Duitsers ons land binnenvielen, gebeurde dat in het Noorden bij Nieuwe Schans door het Eerste Ruiterregiment, dat weer onderdeel uitmaakte van de Eerste Cavalerie Divisie onder bevel van General-Oberst von Bock.
Het was hun bedoeling de noordelijke drie provincies in te nemen en dan door te stoten via de Afsluitdijk naar de Vesting Holland.
Dit deden ze te paard, per fiets en per pantserwagen.

Het was een vreemd gevoel geweest ineens overal Nederlandse militairen te zien. Enerzijds verhoogde het de angstige spanning voor wat er misschien zou gaan gebeuren, aan de andere kant gaf het ook het geruststellende gevoel van beschermd te worden.
Pas toen onze legers zich uit de voeten maakten en onze gebieden vrij gaf voor de Duitsers, ja, toen sloeg de angst pas goed in de benen.
We voelden ons in de steek gelaten toen we, staande aan de kant van de weg, ze zagen vertrekken. De kinderen zwaaiden nog wel, maar de moeders draaiden het schort in de vingers, terwijl de vaders met gebalde vuisten in de broekzakken en met een verbeten trek om de mond toezagen hoe we verlaten werden. Met doffe ogen werden ze nagestaard.
Er was nog geen schot gevallen. Slechts de luide ontploffingen werden gehoord bij het opblazen van de bruggen en sluizen.
In Stadskanaal vluchtten de mensen in paniek de straat op, omdat ze vergeten waren ze te waarschuwen voor de opblazerijen. De bewoners dachten, dat de Duitsers met bombarderen waren begonnen. Onze soldaten waren vertrokken en vreemde soldaten kwamen er voor terug, vijandelijke Duitse soldaten.
Ook toen stonden er weer mensen aan de kant van de weg te zwaaien.
Mensen met een arrogante en uitdagende blik in de ogen, gekleed in zwarte bloes en een band om de bovenarm. Hitlers Hollandse vrienden, die zich er niet voor schaamden hun medeburgers te verraden in ruil voor geld , macht of aanzien. Of doodgewoon uit lafheid de voeten van de Duitsers kusten en hun honger stilden met de kruimels, die van de Duitse tafels vielen.
Deze eerste groep vijandelijke soldaten bleef maar heel kort in dit gebied. Ze trokken eigenlijk al meteen weer door naar het Westen, naar Amsterdam, Rotterdam. Naar de kust, waar de zee het begeerde Engeland nog op veilige afstand hield.

In de kranten verschenen officiële mededelingen van de Duitse gezagsdragers en aanplakbiljetten werden in de dorpen opgehangen met nieuwe reglementen, die moesten worden nageleefd.
De Nederlandse burgers waren in de war, wisten niet waar ze aan toe waren.
Vooral het vertrek van het koningshuis naar Engeland en Canada was voor velen een diepe teleurstelling.
Een groot aantal Nederlanders, waaronder ook hooggeplaatste personen deden
vriendelijk tegen de Duitsers. Sommigen zelfs zeer vriendelijk, zoals onze eigen Commissaris van de Koningin van Groningen, de heer Linthorst-Homan,
die later deel uitmaakte van de Nederlandse Unie.
De NSB had flink wat aanhang in Westerwolde, maar lang niet waren ze allemaal voor Adolf Hitler en wijn trawanten.
De ogen van velen werden pas geopend toen Rotterdam werd gebombardeerd en toen de jacht op de Joden begon. Toch haalde de NSB nog zetels in de gemeenteraden van de dorpen. Burgemeesters en politie hadden maar uit te voeren, wat hen door de Duitsers werd opgedragen. De meeste gaven daar met tegenzin gevolg aan, slechts een enkele pleegde verzet en weigerde opdrachten en voelen het Duitse gezag af, zoals die van Onstwedde, burgemeester Gerrits. Later heeft hij zijn vaderlandsliefde en dapperheid duur moeten bekopen.

Toch hernam het gewone dagelijkse leven zich al weer vrij snel in de dorpen. De vaders en zonen, die door de Duitsers waren gevangen genomen, kwamen al na een maand weer thuis. Behalve, die het leven er bij gelaten hadden, zoals die jongen uit Onstwedde, die gesneuveld was in Wassenaar. Zijn monument staat nog in het dorp. Zo goed en kwaad als het ging probeerde iedereen zijn vertrouwde gang weer te vinden.
Toch was er wat veranderd. Als kind had je dat niet zo in de gaten, maar soms waren er vreemde, geheimzinnige dingen waar te nemen.
Een kort bezoek van een onbekende en de gespannen blikken van vader. Of een bezoeker, die 's avonds laat kwam en in de nacht ook weer vertrok. Het mompelende spreken van vader, moeder en Klaas, als jij in je bed lag en wel de stemmen hoorde, maar niets kon verstaan. Het zwarte papier op de ramen. De jongste twee kinderen Wenning, Marcus jr en Lies, wisten van niets en zouden ook nooit van iets mogen weten. Die meneer Meier kenden ze wel. Dat was een heel goede kennis van vader, zeg maar gerust een vriend.
Simon Meier was een jood, wisten ze, net zoals zijn vrouw Ester Meier-Goudsmid en zijn kinderen Alex (15 jaar), Gerda (14) en Linie (12 jaar). Hij was veehandelaren woonde met zijn gezin in Musselkanaal.
Op een dag in het voorjaar van 1042 deed Simon Meier aan vader Wenning het verzoek om te komen praten. Tijdens dat gesprek vroeg Meier hem of hij en zijn zoon een tijdje op de boerderij mochten komen logeren. Hij vond het niet langer vertrouwd nu men overal in het land was begonnen met het gevangen nemen van Joden. Het leek hem beter een tijdje uit het beeld te verdwijnen. Voor de vrouwen zag hij het niet zo direct noodzakelijk, maar voor hem en zijn zoon wel.
Het zou maar om enkele dagen gaan, hooguit enkele weken. De familie Wenning was hier in het geheel niet op voorbereid en een eventuele plaats moest worden gemaakt in de boerderij. Wenning stemde er in toe en samen besloten ze een van de kamers geschikt te maken als onderduikruimte voor de Meiers. Ook kwamen ze overeen, dat er een klein bedrag van fl 9,-- per persoon per maand zou worden betaald als bijdrage in de kosten van "kost en inwoning".
Voorts spraken zij af, dat de onderduikkamer er uit moest zien als een gewone werkkamer voor de vrouwen, d.w.z. moeder en de oudste dochter Gees. Zo stonden er een spinnewiel en een strijkplank , klaar voor het gebruik.
Vader en zoon Meier maakten van het eerste van de drie kamertje aan de oostzijde van de boerderij een leefruimte, waarin een vluchtruimte werd aangelegd onder de vloer. Er werd een luik in de vloer gemaakt en de grond eronder werd tot ongeveer een meter diep uitgegraven.
Over dat luik heen werd een fors tweepersoonsledikant gezet.
Toen de voorbereidingen klaar waren liet Wenning de schilder Zandstra komen uit Vlagtwedde, want het moest toch ook een knappe kamer worden om te zien.
Zonder dat de Meiers het wisten stond daar ineen schilder Zandstra in de kamer. Verschrikt doken ze weg achter de schoorsteen, maar Zandstra had ze wel gezien, al zei hij er niks van. Hij dacht er het zijne van; vast mannen, die de Arbeitseinsatz probeerde te ontduiken.
Nooit heeft hij er met iemand over gesproken tot na de oorlog, toen zijn zoon Frans verkering kreeg met Trijntje Wenning, de middelste dochter.
Drie slaapkamers lagen er op een rij aan de oostzijde van de boerderij.
De voorste van die drie was de schuilkamer voor Meier. Om in deze kamer te komen, moest je eerst door de middelste kamer heen.
Als een van de Meiertjes naar de WC moest, dan was dat een hele tippel. Dan moest je eerst door de middelste kamer, dan door de derde kamer om vervolgens via de waskamer en het boenhok in de stal te belanden, alwaar zich de WC bevond.
De oudste vier kinderen van het gezin Wenning werden op de hoogte gebracht van de komst van de Simon Meier en zijn zoon Alex. De jongste twee werden er buiten gehouden, de jonge Marcus, vernoemd naar zijn vader, van dertien jaar en de kleine Lies van twee. Vooral Marcus met zijn spontane karakter zou licht zijn mond voorbij kunnen praten. Vanzelfsprekend ging de hele boze wereld aan de klein Lies voorbij. Met haar twee vrolijke jaren danste zij met de vlinders in het zonlicht, zonder te beseffen, welke waanzin de wereld in het verderf zou storten. Toch, zonder het zelf te weten, zou ze nog een belangrijke taak vervullen in deze affaire.
Regelmatig werd zij op de uitkijk gezet bij de buitendeur of voor het raam. Als er dan in de verte iemand aankwam moest zij luid roepen:"Volk!! Volk!! Volk!!"
Omdat haar kindertaaltje nog net zo krom was als haar kleine beentjes, riep ze als er iemand aankwam steevast:"Tok!! Tok!! Tok!!"
Iedereen begreep het, dus het was goed.
De andere kinderen van het gezin waren: Klaas van 22 jaar , dan Gees van 20, vervolgens Trijn van 15 en Harm van 13 jaar. Zij wisten allemaal wat er zich zou gaan afspelen op de boerderij.
Tenslotte waren ze gearriveerd, Simon en Alex Meier, met achterlating van zijn vrouw Ester en dochter Linie. Dochter Gerda was bij familie ondergebracht in Vries.
Na een paar dagen werd het duidelijk, dat vader Meier zich ongelukkig voelde, met de situatie. Niet de situatie op de boerderij, maar in Musselkanaal en in Vries. In deze angstige tijd, kreeg je sterker het gevoel bij elkaar te willen zijn. Hij sprak hierover met Wenning en vertelde hem, dat hij blij was met hun schuilplaats, maar gebukt ging onder het gemis van vrouw en dochters.
Het grote hart van Wenning deed het zeggen, dat ook zij naar de boerderij konden komen, maar dan wel op dezelfde kamer.
Op het grote ledikant werd een extra stromatras gelegd, die er 's avonds werd afgehaald. Daar sliepen dan de drie kinderen op.
Het geluk straalde van ze af, toen ze als gezin werden herenigd.
Hoe vreemd kan het leven zijn, als je straalt van geluk, terwijl je op hetzelfde moment met de dood wordt bedreigd.
Het werd wel druk op die kamer, maar dat vonden ze niet erg. Ze waren bij elkaar, dat was het belangrijkste.

Zoals zes jaar geleden Simon Meier de helpende had toegestoken aan Wenning, zo gebeurde het nu andersom.
Zes jaar geleden was Wenning begonnen als zelfstandige boer
Van deurwaarder Kriegsman kon een klein boerderijtje worden gehuurd.
Zelfstandig maar arm.
Voor die tijd werkte hij als boerenknecht in Roswinkel en verdiende niet genoeg om geld opzij te kunnen zetten, waarmee hij zijn droom zou kunnen verwezenlijken. Die droom was een eigen boerderij en zelfstandige boer zijn.
Om meer geld te verdienen werkte hij er nog bij in het veen en op de aardappelmeelfabriek.
Toen zich de gelegenheid voor deed het boerderijtje van Kriegsman te huren, greep hij de kans met beide handen aan. Er waren meerdere kandidaten, maar hij werd de gelukkige. Echter voldoende geld om een boerderij aan de gang te krijgen had hij nog niet. Vee kopen was er geldelijk nog niet bij, maar Simon Meier wist raad en stalde vee bij hem, dat hij kon verzorgen, terwijl er over de winsten op dat vee afspraken werden gemaakt, waar beiden zich in konden vinden. Zo ging zijn droom in vervulling en kwam de boerderij echt op gang.
Nu was het de beurt aan Wenning om hulp te bieden. Het grote verschil echter
was, dat er nu sprake was van levensbedreigende situatie en toen niet.
Levensbedreigend niet alleen voor de familie Meier, maar ook voor het hele gezin Wenning. Maar dat deed niks af aan het feit, dat er geholpen moest worden en Wenning was een rechtschapen mens, ook als de risico's nu groter waren.
Zo droeg Wenning de verantwoordelijkheid niet alleen voor de vijf onderduikers, maar in buitengewone mate ook voor zijn gezin.

"Jullie moeten maar eten, wat de pot schaft," had vrouw Wenning gezegd. Maar Meier had daarop geantwoord:"Ik ga nog liever dood, dan dat ik onrein voedsel eet!" Daarmee was de kous af en vanaf dat moment werd er voor de familie Meier dikwijls apart gekookt en soms speciaal geslacht.
Ze zaten daar bij de familie Wenning wel goed, die Meiertjes. Het ontbrak ze eigenlijk aan niets, ondanks dat het lang niet altijd gemakkelijk was om aan dagelijkse dingen te komen. Overal waren bonnen voor nodig en die kreeg het gezin Meier natuurlijk niet. Dat betekende, dat alles wat te krijgen was op de bonnen van het gezin Wenning, gedeeld moest worden met het gezin Meier. Maar daar hoorde je niemand over, zeker Wenning niet.
Toch gebeurde het ook wel, dat zij bonnen kregen van een zekere Wijbrands, een man waarvan wel eens gezegd werd, dat hij aan zwarte handeltjes deed, waardoor hij in een verkeerd daglicht kwam te staan. In werkelijkheid verzamelde en distribueerde hij voedsel voor onderduikers.
Het was natuurlijk ook een prachtplek om verscholen te zitten. Bedenk wel, dat er zelfs nog geen verharde weg naar Harpel liep, dus in tijden van overvloedige regen, en dat was nog al eens, dan was de boerderij welhaast onbereikbaar voor gewoon verkeer. Dan durfden ze wel eens verder van hun kamer af te komen dan gebruikelijk. Als de kinderen naar school waren, kwamen ze zelfs wel een buiten. Maar zodra een kinderstemmetje "Tok! Tok! Tok!" riep, dan stoven ze met z'n allen als verschrikte muizen terug in hun holletje.
Natuurlijk moesten ze ook oppassen om niet gezien te worden door de naburige boerderijen, al lagen die wel een fiks eind van hun plek vandaan. Aan de noordzijde zat er misschien wel 150 meter tussen en aan de andere kant wel 300 meter, maar je bleef toch op je hoede, want een moment van onachtzaamheid kon fatale gevolgen hebben voor een ieder, die in de boerderij woonde.
De dichtstbijzijnde buurman heette Buurke Zwierd en was een fanatiek en overtuigd communist, dientengevolge een stevige anti-Duitser.
Nog enkele huizen verder woonde een collaborateur met de Duitsers, met vrouw en zeven kinderen. Deze man was lid van de SS en had daardoor weinig contact met de rest van het dorp. Toch werden zijn vrouw en kinderen behandeld als normale inwoners van Harpel. Hoe en wat zijn betrokkenheid bij de SS was, wisten ze niet precies, maar dat hij er bij hoorde was zeker. Toch hadden ze nooit iets naars met hem meegemaakt, geen verklikkerijen of iets dergelijks en geen fanatiek Duits gedoe.
Ondanks al die verschillen in opvattingen, was het een hechte gemeenschap daar in Harpel, hoewel er hier en daar wel een barstje in dreigde te komen, Maar verantwoordelijkheid droeg je ook voor elkaar, vonden ze. Dat vonden ze voor de oorlog, in de oorlog en na de oorlog. Dat vinden ze eigenlijk nog steeds.
Dit werd nog eens zeer duidelijk gemaakt, toen aan het einde van de oorlog de collaborateur werd gearresteerd en in de gevangenis verdween. Zijn vrouw en zeven kinderen bleven achter zonder inkomsten.
Veel van de NSB-gezinnen (of nog erger) werden opgesloten in boerenschuren of in speciaal daartoe ingerichte kampementen. In Sellingerbeetse, vlak bij Harpel was zo'n kamp.
Achttien barakken stonden daar, die ooit bestemd waren voor de voor de dwangarbeiders. Toen de Duitsers ze hadden bezet, werden er joden in gevangen gezet om van daaruit meestal naar Westerbork te worden getransporteerd. En van Westerbork uit nog weer verder, naar het inmiddels bekende einde. Tenslotte werden in deze zelfde barakken na de oorlog de NSB’ers en andere collaborateurs vastgezet.
Maar zo verging het niet de vrouw van de collaborateur in Harpel. Zij kon komen werken bij Wenning om zodoende de kost te verdienen voor de hongerige monden bij haar thuis. Dus net zo als in de barakken in Sellingen, zag het gezin Wenning mensen die elkaars tegenovergestelde waren. Maar zover was het nog niet. Er zou nog heel wat water naar de zee stromen, voordat ons land bevrijd zou zijn van deze sterke en verwoestende vijand.
't Is maar voor korte tijd, hadden ze gezegd, enkele dagen misschien, hooguit enkele weken. De tijd zou het anders leren.


Hoofdstuk 3

Braaf gingen de kinderen, die daar nog de leeftijd voor hadden, naar de Christelijke school in Harpel. Zij waren voorbestemd om, na het beëindigen van die lagere school, mee te gaan werken op de boerderij.
Het schooltje met zijn twee lokalen, waarover de zeven klassen waren verdeeld, want een lagere school uit die tijd telde zeven jaren, soms zelfs wel acht. De eerste zes jaren werden GLO (Gewoon Lager Onderwijs) genoemd en de laatste twee jaren het 'VGLO' (Voorgezet Gewoon Lager Onderwijs). Heel soms gingen er wel eens kinderen naar het echt voortgezette onderwijs zoals de ULO en de MULO (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs) Slechts de knapste en rijkste koppen konden zich de HBS (Hogere Burgerschool) permitteren.
Hier in Harpel kwam dat niet voor. Niet dat er geen knappe koppen waren, maar die scholen lagen op zulke grote afstanden, dat ze welhaast onbereikbaar waren. Bovendien hadden ze op de boerderij alle handen nodig, die ze konden krijgen. Daarom was het ook in het geheel niet vreemd, dat er af en toe in de drukkere perioden extra mensen werden aangetrokken om het vele werk te helpen verrichten.
Dat er dikwijls onder die mensen stiekeme onderduikers of tewerkstelling-ontlopers schuil gingen werd voor de buitenwereld verborgen gehouden.
Zo kon het wel gebeuren, dat de familie Wenning wel met dertien mensen aan tafel zat, waarvan acht gezinsleden en vijf zogenaamde knechten. Als je dan daarbij nog de familie Meier bij optelt, betekende dat, dat er wel eens tien onderduikers tegelijk in de boerderij bivakkeerden.
Zagen ze de risico's niet of wilden ze die niet zien, terwijl het land bezaaid was met Duitsers en met mensen die met hen meededen, zoals de NSB-ers en de landwachters, die voor de vijand verschillende diensten verrichten. Een van die diensten was "de huiszoeking".
In ploegen van drie of vier man kwamen ze dan je hele huis doorzoeken om jacht naar mogelijke onderduikers. Werden die gevonden, dan wachtten de ondergedokenen en de onderdakverleners een verre dood in een of ander concentratiekamp. Het was dus van het grootste belang niet de indruk te wekken naar buiten toe, dat er mensen bij je logeerden. Opvallen, of op de een of andere manier de aandacht trekken, kon fataal zijn voor iedereen.
De situatie was levensbedreigend voor elk mens, die er weet van had.
Hoe groot was de drijfveer van de Wenningen, dat zij hun eigen levens en dat van hun kinderen in de waagschaal durfden te stellen om andere levens te redden? Was het medelijden met een verguisde bevolkingsgroep, was het Hitlerhaat of was het op hun manier vechten tegen het onrecht van nazi-Duitsland? Of was het gewoon een wederdienst tegenover zijn vriend Meier, die hem tenslotte ook goed had geholpen in 1936?
De historie vertelt dat niet, want de oude Wenning was niet zo spraakzaam in die dingen. Maar uitgaande van zijn karakter was het waarschijnlijk het medeleven, dat hij voelde, telkens als er onrechtvaardig mensen werden vervolgd of gediscrimineerd. Een mens is een mens en verantwoordelijkheid droeg je voor elkaar. Zo ging dat in Harpel en niet anders. En als je op je levenswandel bij alle risico's moest stilstaan, kwam je geen stap meer vooruit. Maar hoe dan ook, naar buiten toe mocht niemand enig vermoeden krijgen, dat er "loge's" waren op de boerderij aan de Harpelerstraat nr. 9. Maar je kon niet alles zelf bepalen en alles voorzien. Er deden zich situaties voor, die je zelf niet de hand in had.
Zoals die keer, dat het Engelse vliegtuig neerstortte, op geringe afstand van de boerderij. Iedereen, die tot drie kon tellen wist, dat binnen zeer korte tijd de Duitsers zouden arriveren om naar de piloot te zoeken, welke zich met parachute in veiligheid had gesteld. Nou ja, veiligheid voor wat betreft de landing, maar niet voor wat hem daarna te wachten stond. Het zal een uur of acht in de avond zijn geweest toen de Tommy naar beneden kwam op een paar honderd meter afstand van de boerderij. De Wennings renden naar het veld om te zien wat zich daar had afgespeeld. Daar vonden ze wel de parachute, maar van de piloot vooralsnog geen spoor. De parachute namen ze mee. Eenmaal weer terug in de boerderij werd er op de buitendeur geklopt en daar stond de piloot met de armen stijf tegen de borst gedrukt. Dat bracht nieuwe schrik, want hij kon natuurlijk niet blijven. In de eerste plaats zaten ze al vol met de familie Meier en nog enkele onderduikers. Bovendien, en dat was het belangrijkste zou het natuurlijk niet lang meer duren voordat de Duitsers huiszoeking zouden komen plegen, op jacht naar de Engelse piloot. Nee, hij moest hier weg en wel zo snel mogelijk. Vader Wenning sprak geen Engels, maar Alex Meier wist zich aardig verstaanbaar te maken.
De piloot werd via een klein paadje naar opper Blank geloodst. Opper Blank, dat was een hele goeie, die zou wel weten wat hij moest aanvangen met de piloot. En dat was ook zo. Het enige , dat ze er nog van weten is dat de man eerst naar van Hoorn in Harpel is gebracht en van daaruit naar Musselkanaal vertrok. Daar zijn ze het spoor kwijtgeraakt.

De volgende morgen in de vroegte kwamen ze al, de eerste landwachters. Ze hadden ze al gezien bij de buren, waar ze werkelijk alles, maar dan ook alles overhoop hadden gehaald, op jacht naar de neergestorte Engelsman.
Toen ze daar klaar waren vertrokken ze naar de boerderij van Wenning. Ze zagen ze aankomen en de angst kroop onder hun huid.
Vrouw Wenning ontving ze bij de deur. Het was koud en het vroor
hard. Zo hard, dat dochter Trijntje aan het schaatsen was even
verderop.
Of de heren niet binnen wilden komen voor een kop warme koffie. Dat
wilden de heren wel maar pas nadat ze de inslagkrater van het
vliegtuig hadden gezien.
Intussen kwamen er steeds meer Duitsers en landwachters bij. Een
van hen, ze kenden hem wel, was een paardenkoopman uit de buurt.
In totaal waren er achttien man in de keuken verzameld, die zich
tegoed deden aan de koffie en zich warmden bij de kachel. Het
gesprek kwam op de paarden en Wenning liet zich achteloos
ontvallen, dat hij een veulen had wat hij misschien wel wilde verkopen.
Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Ze togen naar de stal waar
het veulen en de merrie bekeken werden met kennersogen. De
paardenkoopman zei er wel belangstelling voor te hebben, maar dat
hij de volgende morgen daarvoor wel terug zou komen. Er waren nu
teveel mensen bij. Intussen werd in de keuken de koffie nog eens
opgeschonken.
Als door een wonder kwam van de huiszoeking verder niets meer
terecht. Werkelijk als door een wonder, want de omliggende
boerderijen ontkwamen er niet aan. Net zo goed dat het een wonder
was, dat later bij een bombardement alle ramen van de boerderij
kapot gesprongen waren, behalve dan ene raam, dat heel bleef. Dat
raam in de kamer van de familie Meier….
Dat er op het paardje geen zegen zou rusten wisten ze toen nog niet,
want twee jaar later is het dier door verdrinking om het leven
gekomen.

Het was koud en het had al enige dagen goed gevroren.
De sloten lagen bedekt met een dikke laag ijs, waar de kinderen zich met hun houten schaatsen kostelijk op vermaakten.
Trijntje Wenning was alleen op het ijs en zag in de verte de auto aankomen van de landwachters, die op zoek moesten zijn naar de Engelse piloot. De doodschrik sloeg haar om het hart, want ze was er van overtuigd, dat iedere onderduiker nu wel gevonden zou worden en ook die neergestorte piloot hoorde daar bij.
Haar schrik sloeg om in paniek, toen ze zich realiseerde, dat hetdus ook met het hele gezin Wenning afgelopen moest zijn.
Ze hurkte automatisch, waardoor ze zich achter de hogere wallenkant van de sloot kon verstoppen en staarde met grote angstogen naar de boerderij.
Ze verwachtte elk moment te zien, hoe alle bewoners naar buiten zouden komen, uitlopend voor de geweren van de landwachters. Hoe ze bij elkaar zouden worden gedreven en gepropt zouden worden in die auto's. Was dit het laatste wat ze van haar ouders zou zien?
Ze wilde er naar toe hollen, maar er was iets in haar, dat haar tegenhield.
Het begon al schemerig te worden en ze had het heel erg koud. Toch durfde ze nog niet naar huis. Ze kon beter wachten tot het donker was, dan zou ze voorzichtig een kijkje kunnen nemen. Hoe lang ze daar nog in die snijdende koude winterwind heeft gezeten weet ze niet, maar ineens zag ze de koplampen van de auto branden, Ze kon ze volgen tot aan de laatste bocht van de Harpelerstraat, daar waar de weg het dorpje inrijdt. Toen waagde ze zich naar de boerderij, zo verkleumd en verkild, dat het lopen haar moeilijk viel. Alles was donker en slechts met het licht van de opkomende sterren naderde zij de verduisterde boerderij. Welk een angst om in de verwachting te zijn een leeg huis aan te treffen en wat een gelukzalige opluchting toen ze merkte, dat het niet het geval was. Alles was nog bij het oude, niemand was gearresteerd, de onderduikers niet, de familie Meier niet en haar eigen gezin niet. Snikkend viel ze haar moeder in de armen, van opluchting en blijdschap, maar vooral van de doorstane angst en koude. Men troostte haar, terwijl iedereen nog strak gespannen was van de doorstane emoties.

Wat was er nou gebeurd, waardoor alles zo fantastisch gegaan was, dat er niemand ontdekt was?
Het aanzwellende geronk van de vliegtuigmotoren hadden ze allemaal gehoord. Ook de dreunende Houwitsers en het popperen van de punt- 50-ers, die ergens in het verre veld in hinderlaag stonden opgesteld.
Zij blaften hun kogelregen naar de Tommy's, zoals de Engelse vliegtuigen wel werden genoemd.
Tijdens zo'n aanval van de geallieerden hield je je hart vast. Wat zou er gebeuren, als de Tommy's hun bommenlast, die voor verre Duitse steden was bedoeld, hier zouden laten vallen.
Wat zou er gebeuren, als de Duitsers zo'n Tommy, zwaar beladen met explosieven naar beneden zouden schieten en dan in de bewoonde gebieden terecht zou komen. Het was hier nog niet gebeurd, maar de mogelijkheid was levensgroot aanwezig, dat het op een dag fout moest gaan.
Die dag had zich vandaag voltrokken. Tussen het vlieggeronk en het geschutsgedreun hoorden ze plotseling een hoog gierend geluid.
"Die komt naar beneden!!" had Wenning geroepen en was naar buiten gesneld. Juist op tijd om te kunnen waarnemen, dat een van de Tommy's als een aangeschoten vogel met een rookpluim achter zich aan zich met een luide klap in de grond boorde. Vlammen en rook was het enige dat er zichtbaar bleef. In de lucht zagen ze tussen flarden rook en verlicht door de vlammen een parachute naar beneden dalen.
Het was half duister en rookwolken verslechterden nog meer het uitzicht, maar ze hadden hem duidelijk gezien. Arme kerel, die door de mitrailleurs waarschijnlijk niet levend de grond zou bereiken.
Tien minuten later was alles weer stil en de vliegtuigen waren verder getrokken naar steden als Hamburg, Dresden en Berlijn om met hun dodelijke ladingen te proberen Duitsland op de knieën te krijgen.
Binnen in de verduisterde huiskamer wilden ze naar Radio Oranje gaan luisteren, maar Wenning vond dat geen goed idee. Hij zei: "We moeten er maar op rekenen, dat we binnen een paar uur huiszoeking krijgen. De mof gaat natuurlijk opzoek naar die Engelsman. En wee degene, die hem verborgen houdt.
Op dat moment werd er hard en wild op de buitendeur gebonkt. De mensen verstijfden aan tafel. Geesje werd als de wiedeweerga naar de Meiers gestuurd, maar die waren reeds ondergronds gegaan, terwijl Wenning samen met zoon Klaas zich naar de buitendeur begaven.
Uiterlijk kalm maar met bonkende harten in de keel schoven ze de sloten er af en openden de deur.
Daar stond hij, de parachutist, de armen stijf voor de borst gekruist.
Voordat hij iets had kunnen zeggen had Wenning hem bij de schouder gegrepen en naar binnen getrokken, zo wild en snel dat ze beiden dreigden te struikelen. Ogenblikkelijk sloten ze de deur, zodat ze een lichtje konden ontsteken. "Hello," zei hij," I am John. My plane just crashed. Can you help me to get back to England?"
Wat klonk dat simpel uit de mond van deze man, alsof hij rustig was komen aanwandelen, in plaats van uit de hemel te zijn gevallen in een regen van kogels.
De vreemde taal waren ze niet machtig, alleen Alex sprak wat gebroken Engels, maar met elkaar en veel gebaren kwamen ze er toch wel uit. Het was duidelijk, deze man moest geholpen worden en wel zo snel mogelijk. Hij moest hier weg, voordat er huiszoeking kwam, want dat mocht helemaal niet gebeuren. Stel je voor, dat ze er nu aankwamen om de piloot op te sporen. Ze waren snel die Duitse jongens en hun Nederlandse trawanten. Als er een vliegtuig neerstortte, dan moesten zo snel mogelijk de piloot te pakken zien te krijgen, omdat hij over veel meer informatie beschikte dan alleen maar zijn eigen vlucht.

Uit zijn vluchtgegevens konden de Duitsers opmaken wat het doel van zijn vlucht was en met hoeveel vliegtuigen ze hun taak moesten volbrengen. Als ze maar snel genoeg waren, dan hadden ze nog tijd om de verkregen gegevens door te seinen naar Duitsland, zodat er daar maatregelen konden worden getroffen om het maximum aan slachtoffers te verkleinen. Meestal gingen ze naar Dresden, Leipzig, Berlijn of Chemnitz, Duitse steden, waarvan het meeste na de oorlog totaal verwoest bleek te zijn en duizenden en nog eens duizenden mensen waren omgekomen door de bombardementen van de geallieerden.
Maar zolang Hitler niet van wijken wist, was dit de enige afschuwelijke manier om hem op de knieën te krijgen.

Stel je voor dat ze hier de boerderij kwamen doorzoeken. Dan vonden ze niet alleen de piloot, maar ook de hele familie Meier zou dan aan hen overgeleverd zijn. Als dat gebeurde hoefde de familie Wenning niet op enige clementie te rekenen en zouden zij, net als de ondergedokenen, worden afgevoerd en afgeslacht. De paniek sloeg vader Wenning om het hart
Eerst werd de parachute verstopt onder de dikke en zware lagen stro in de stal. Die moest morgen zo snel mogelijk verbrand worden, want als ze een parachute bij je aantroffen, wisten ze dat de piloot hier geweest was.
En je had de plicht om piloten van de vijand bij de Duitsers aan te geven.
Als je dat niet deed werd je bedreigd met de "Todesstrafe".
Hij moet hier weg, suisde het steeds maar door Wennings hoofd.
Weg van hier en zo snel mogelijk. Maar paniek was de slechtste raadgever, dat wist hij ook.
De piloot werd vis een plein paadje, dat achter de school langs liep gestuurd naar Opper Blank. Opper Blank, dat was een goeie, die met deze Engelsman wel raad zou weten.
En dat wist hij ook. Eerst kwam de piloot terecht bij van Hoorn in Harpel en later werd hij ondergebracht in Musselkanaal . Waar hij daarna is heengegaan weten ze niet.

Intussen ging het slechter en slechter met de Duitse legers. Nederlaag na nederlaag moest worden geïncasseerd. De berichten, die zij via radio Oranje ontvingen, werden steeds hoopvoller. De geallieerden waren reeds vanuit het zuiden de grote rivieren overgetrokken
Lang zou het niet meer duren dat Nederland geheel bevrijd zou zijn.
Ook Harpel kwam aan de beurt om bevrijd te worden van de Duitse terreur en heerschappij. Vooral de Polen droegen in grote mate bij aan de bevrijding van dit gebied.

De familie Meier was gered. Hen trof niet het lot, dat miljoenen anderen joden wel had getroffen. Hen waren de verschrikkingen van de concentratiekampen bespaard gebleven.
Tientallen onderduikers vonden hun schuiladres in Harpel. Net zoals het gezin Meier, die zelfs na de bevrijding nog twee weken op de boerderij gebleven zijn. Alleen maar voor hun gevoel, dat ze als vrije mensen in en uit konden lopen, zonder angsten voor een vijand.
Gewoon bij boer Wenning en zijn gezin. Gewoon een Gronings gezin, met weinig woorden, maar wel veel daden. Gewoon een Nederlander, die wist waar rechtvaardigheid begon en onrecht moest stoppen. Gewoon een man, die mens durfde te zijn en te blijven.
Jammer, dat die paar centen, die de familie Meier hem betaalde voor het levensonderhoud, en die Wenning spaarde om na de oorlog weer terug te geven aan Meier als startkapitaaltje voor een nieuw leven, hem door de regering werden afgenomen. Oorlogswinst, vonden ze dat in Den Haag. Naastenliefde noemden ze dat hier in Harpel. Voor Wenning voelde het als een bittere kroon op hun rechtschapen bedoelingen. Daarom is het goed, dat dit hier wordt vastgelegd en uitgesproken. Het is goed te weten, dat dit land nog Wenningen kent, die vastbesloten zijn voor recht en vrijheid hun leven in de waagschaal te stellen en vanuit die gedachte bereid zijn anderen te helpen, los van welke politiek dan ook. Nederland mag trots zijn op deze familie.























Geen opmerkingen:

Een reactie posten