Vlaamse Liesje (c) istvan koning
Toen
Liesje moest bevallen van haar eerste was ze negentien jaren oud.
Of,
beter gezegd, ze was negentien jaren jong, want ze had het lijfje van
een dertienjarige.
Een
spichtig gezichtje, waar omheen vlassige sliertjes onvolwassen
neerhingen. Haar armen en benen waren knokig, dun en breekbaar.
De
negen maanden van haar zwangerschap hadden haar borstjes, die
aanvankelijk gelijk twee kapucijners haar tors versierden, doen
zwellen tot twee gewichtige meloenen, die haar lichaam een
buitenproportioneel aanzien gaven.
In
haar gedachten zweefden voortdurend twee namen van de mogelijke vader,
Lowieke en Ludo.
Al
haar moeilijke jeugdjaren was ze haar vaders kindje geweest. Ook nu
nog noemde hij haar dikwijls "mijn kleine meid". Misschien
was ze dat ook wel het liefste gebleven.
Maar
toch hadden zich in dit veel te langzaam ontwikkelende lichaam
veranderingen voltrokken, die overigens aan het uiterlijk ervan zich nauwelijks manifesteerden. Schriel, mager en kleine-kindjesachtig om
te zien, was ze gebleven. Maar ja, dat was maar het uiterlijk.
Aan
de binnenkant gierden de hormonen door haar heen en bevochten haar
organen om de onnozelheid te verdrijven, alsof ze moest bevallen van
zichzelf. De brand, die in haar ogen te lezen was, voelde ze in haar
ganse lichaam.
Zo
kreeg zij in die periode een overmatige belangstelling voor alles wat
man was. Haar
vriendinnen hadden dat al wat langer en spaarden fotografietjes van
zangers en filmsterren om zich dromend daarmee af te geven. Liesje
niet, zij was gericht op echte jongens en echte mannen en niet op de
papieren liefjes. Het
uiterlijk van de mannen was voor haar van geen enkel belang. Allicht
niet, want ook haar eigen verschijning, vond ze, had weinig van die
aantrekkelijke dingen, die ze weigerde te geloven van de
reklameplaatjes over mode en schoonheid.
Het
gevolg hiervan was dan ook, dat Liesje ongenuanceerd de aandacht op
zich probeerde te vestigen van een ieder van het andere geslacht.
Maar ach, dat viel niet mee. Wat
moet je ook met je pas-verworven gevoelens, die zich nog niet op een
juiste, uitgebalanceerde manier een uitweg naar buiten probeerden te
vinden.
Hoezeer
ze ook haar best deed, het mocht vooralsnog niet gelukken een willige
kerel te strikken. Zelfs
niet toen de vogels allang het voorjaar achter de heuvels vandaan
geschaterd hadden en mens en dier zich tot voortplanting toegetrokken
voelden.
Het
was het kinderlijfje, dat de mannen op afstand hield en dat ze niet
als vrouw konden zien.
Zo
een kind gaf je een ijsje in de zomer. Ze
moest dus nogal wat fratsen bedenken om de aandacht op haar hunkeren
te vestigen. Zo
lag ze bijvoorbeeld in de zonnewarmte te baden met enkel een
onderbroekje aan, zodat haar twee kleine stuitertjes fier de zomer inprikten. Iedereen,
die voorbijkwam begroette ze dan uitbundig. Iedereen
groette terug, en daar bleef het bij, want een wichtje met zulk een
kleine borstjes was nog maar een kindje, dat pas begon.
En
als er al eens een was, die een opmerking maakte, zo van " Gedag
Liesje, probeert ge de mennekes het hoofd op hol te blazen?" dan
antwoordde ze volstrekt eerlijk en zo ronduit mogelijk met:"
Ja."
Maar
ja, dan zeiden ze meestal iets terug van: " Kom dan nog maar
eens als ge achttien zijt."
En
ze was achttien, nondedju. Over
haar van dag tot dag sterker wordende gevoelens, dorst ze met niemand
te praten, zeker al niet met haar vader. Die
zou dat in ieder geval niet willen en kunnen begrijpen. Ze moest
immers zijn kleine meid blijven.
Vader
was, sinds de dood van haar moeder, een wat stille en zwijgzame man. Hij
bewerkte zijn stuk grond en de opbrengsten, als groente en fruit
bracht hij naar de veiling. Daar
konden ze van leven, al was er geen luxe tegen te komen in hun huis. Ze
hadden het sober maar goed.
Hertrouwen
wilde hij niet, hoewel hij nog vrij jong was. Met zijn drieënveertig jaren had hij nog een heel leven voor de boeg. Liesje
had hem wel eens gevraagd:" Waarom trouw je niet met tante Gré?" Maar
dan schudde hij alleen maar het hoofd en zei steevast:" Ik heb
het best zo samen met mijn kleine meid."
Tante
Gré kwam drie keer in de week de huishouding doen. Zij was een
weduwe uit het dorp, die ook maar alleen was, en hiermee zich een
opdracht stelde.
Soms
bleef tante Gré wel eens slapen en waarom ook niet. Dan
luisterde Liesje naar de geluiden, die uit haar vaders slaapkamer
kwamen en raakte daardoor zo in vervoering, dat ze de lakens strak
tussen haar beentjes trok en zo haar lichaam liet uittintelen.
Dan
verlangde ze sterker dan ooit ernaar zelf een man te bezitten of door
een man bezeten te worden.
Voorlopig
was ze alleen nog maar bezeten van mannen.
Op
die momenten drukte de universele afwijzing door de mannen zwaarder
dan anders op haar brandende ontluiking.
Hoofdstuk
2
Lowieke
Lowie
was de enige jongen, die nog wel eens bij haar kwam.
Hij
was een knaap van veertien jaar en uiterst zwakbegaafd. Erg groot
gebouwd voor zijn jaren, maar erg klein van geest.
Een
Hollandse toerist had hem eens "leipe Loetje" genoemd, en sindsdien had die een scheldnaam hem achtervolgd, maar Lowieke, zoals
zijn moeder hem noemde vond dat niet erg.
Veel
verder dan het tellen van de dagen der week en een stamelend
weesgegroetje kwam hij niet. Kleine-kinderspelletjes
van de kleuterschool begreep hij wel en hij speelde ze dan ook graag. Liesje
had zelfs wel eens moeite zo een spel van hem te winnen. Eigenlijk
hingen al die spelletjes haar allang de keel uit, maar voor zijn
plezier deed ze toch steeds weer mee.
Maar
de laatste tijd begon ze met andere ogen naar Lowie te kijken. Naar
zijn brede schouders, naar zijn vierkante kop met daarin de infantiel
blauwe ogen, die haar altijd wat smekend aankeken. Hij was sterk,
Lowie, maar dat was hij zichzelf niet bewust. Als
hij eens voor politie-agent speelde en zij was de dief, dan kon hij
haar hardhandig beetpakken, zo net tegen het pijn doen aan. Vroeger
bestrafte ze hem daarvoor, maar de laatste tijd ging er voor haar ook
een prikkelende spanning van uit. Als
ze zich verzette tegen haar arrestatie en probeerde weg te snappen
uit zijn greep, dan grabbelde Lowie met zijn dikkige vingers, waar
hij maar kon.
Liesje
wist heel goed wat zij deed en lette heel goed op waar zijn
grabbelaars graaiden en vond daar meer en meer plezier in. Zo werden
de kinderspelletjes nieuw leven ingeblazen, zolang Lowieke maar
agent, boswachter, kleermaker of dokter speelde.
Lowie
was een geval op zich. Zijn
vader was op reis gegaan, toen hij nog amper een peuter was. Naar
Canada, had zijn moeder hem verteld, een heel ver land, wel een
miljoen keer verder dan het strand. Als
verse boreling was Lowie het toonbeeld van blakende gezondheid en hij
groeide als de wilgen. Maar
toch begon men zich na drie jaar af te vragen of er enige vorm van
geretardeerdheid zou zijn, omdat hij niets anders wist voor te
brengen dan "hap hap" en "mamamama".
Deze
woordjes vormden zijn totale vocabulaire, die hij regelmatig met een
groot aantal decibellen liet horen, als het kraaien van de haan.
"Maak
je geen zorgen," had de dokter gezegd," hij eet goed, hij
poept goed, hij slaapt goed en hij is niet blind en doof. De rest
komt vanzelf wel. Als hij twintig is, kan hij het allemaal."
Inmiddels
was Lowieke bijna vijftien jaar en was in het bezit van een echte
mannenstem.
Niet
dat die veel gebruikt werd om te praten, want veel woorden had hij
nog steeds niet tot zijn beschikking.
Hij
sprak vrijwel nooit in hele zinnen, maar bijna altijd in losse
woorden of in kernen van zinnen.
"Broodje-met-ei"
was zo'n kreet, die hij slaakte, als hem iets passeerde, wat hem
groot genoegen schonk. Zo een hoogtepunt van genot was in eerste
instantie natuurlijk het broodje met ei zelf geweest, maar allengs
had hij dat overgeheveld naar elk heerlijk en juichend gevoel, dat
hem overkwam.
Zwemmen
bijvoorbeeld, dat deed hij graag en goed. Met
trage brede slagen kon hij zijn zware lijf rond het zwembad loodsen
en voor duiken was hij gans niet bang. Eigenlijk mocht het geen
duiken heten, hij liet zich meer van de plank in het water vallen,
wat te vergelijken was met de splash-down van de Apollo in de Stille
Zuidzee. Alle
aanwezigen wachtten dan altijd op het moment, dat zijn brede kop,
gelijk het monster van Loch Ness, boven het water uitrees. De
door de acoustische ruimte versterkte stemmen dempten als hij boven
op de springplank stond. Dan
kwam de grote spetterende plons en hield iedereen de adem in,
wachtend op zijn ressurectie
Langzaam
kwam dan de carré boven het water uit en vulde het zwembad met zijn
kreet: "broodje-met-ei", gelijk een olifant op het
hoogtepunt van de paring. Soms
gaven ze hem applaus daarvoor.
Enkele
familieleden beweerden, dat hij gek was geworden, nadat zijn vader
hem in het kolenhol met een schep op het hoofd had geslagen. En dat
die een vader daarom was gevlucht, omdat moeder hem ging aangeven bij
de politie. Toen zij daarvan terugkwam lagen haar spaartrommeltjes
ontdekseld op de grond en al de frankskes waren verdwenen. Maar
ja, dat zijn misschien maar familieroddels. Wie zal 't zeggen. Zijn
moeder in ieder geval niet, want die praatte nooit met mensen. Wel
met Lowieke en wel de hele dag door aan een stuk. Soms
omhelsde ze hem en zei:" Maar gij, Lowieke m'n kind, gij zijt
alles voor mij." En
dan fluisterde Lowieke terug:" broodje-met-ei."
Hoofdstuk
3
Kermis
Liesje
ging anders graag naar de kerk, maar sinds enkele maanden had ze
daar de brui aan gegeven. Niet
zozeer om wat ze daar allemaal vertelden, al verstond en begreep ze
daar dikwijls heel weinig van, maar van de pastoor had ze zo'n schrik
gekregen, dat ze er eigenlijk niet meer heendurfde. Die
een boze stem en die een koude ogen gehuisvest in het strenge zwarte
habijt boezemde haar angst in. Vooral als ze ter biecht moest gaan,
sloeg de huiver haar in de buik.
Op
ene keer had ze de pastoor opgebiecht, dat ze zo naar mannen
verlangde, maar dat er geen op haar hunkeren wilde reageren. Ze had
nog kinderborstjes, en die wilden de mannen niet.
"Laat
Uwen borstjes dan maar eens zien." had de pastoor gezegd. En
ze had haar frak losgenoopt en heur hemdje tot haar kin opgetrokken. Toen
bleef het lang stil in de andere aangrenzende biechtstoel, waar de
pastoor zat. Ze
hoorde hem zuchten en mompelen: " Ach Liesje, Liesje....ach
Lieve Heer, dit is niet goed..." En er klonk iets als een snik,
waarna het deurke van de biechtstoel, waarin de pastoor zat, met een
klap werd dichtgeslagen. Holle
voetstappen verwijderden zich in draf door de kerk. In de verte van
de kerkzaal schreeuwde de pastoor: " Ge moogt hier nooit meer
komen!! Nooit meer!! Ga weg achter mij, Satan!"
Liesje
verstijfde van schrik om wat hij zei en dorst zich niet meer te
verroeren. Zo
zat ze daar met haar chemise onder de kin, de ogen groot van angst,
niet beseffend wat er gaande was.
Tenslotte,
ze wist niet na hoeveel tijd, fatsoeneerde ze haar kleren weer en
verliet stilletjes het kerkgebouw.
Het
zal zo tegen de feestdagen zijn geweest, welke vooraf gingen aan de
vastentijd. De
aanvang van de kermis, lag in de kerk, zoals het begin van bijna elk
feest in de kerk begon. Dat
was het bevel van de pastoor en daar mocht niemand mocht,
behalve Liesje. Pas
nadat hij zijn pericoop gelezen had en de wijsvinger dreigend ter
waarschuwing tegen de zedenverwildering ten hemel had gezwaaid,
barstte het feest los. Het
leek wel of het elk jaar een groter spektakel werd.
Er
werd gezopen, er werd gevochten en er werd gevreëen. Al
deze dingen vonden plaats op de kermis, in de cafe's en op de stille
sentiers achter het grote landhuis. Ook
de kermis was dit jaar groter dan voorheen.
Er
waren wel zes kramen, waaronder voor het eerst de botsautootjes. Die
karretjes, die middels een lange ijzeren staaf geketend waren aan het
plafond, waar ze tijdens het rijden fonkelregens afschrapten. De
botswagentjes, waarin een ieder wel tien keer had rondgereden en
waarin Bertrand van den Scheerte zijn voet verbrijzelde, toen hij
meende een andere botser te kunnen tegenhouden met zijn rechter. En
zijn rechter was zijn goeie. Daarmee maakte hij doelpunten voor het
eerste van de twee elftallen van de plaatselijke voetbalclub. Het
leed werd nog vergroot omdat in het andere botsautootje Leipe Loetje
zat met Liesje.
Betrand
zette de bek open en krijste uit volle borst. Het geluid scheen te
komen vanuit de tenen van zijn verwonde voet. Kreten als hondelul,
mongool, idioot en lamlul vlogen door de autokraam, als gold het een
gewone zondagse voetbalarbiter, wanneer een der spelers zich
aangesteld had, teneinde een vrije schop te forceren.
Maar
ditmaal was het echt, want gebrancard werd Bertrand van het
autoscooterveld gedragen en opgeslokt door een aangerukte ambulans. “Ik
grijp U nog wel een keer, lamzak dat ge zijt!" was het laatste,
dat ze uit de ziekenwagen vernamen.
Al
die tijd had Lowieke toeschietelijk lachend zijn bleekblauwe kijkers
op het tafereel voor zich gericht gehad, maar naarmate er meer
scheldwoorden zijn kant op kwamen geblazen, drong het tot hem door dat
men boos op hem was. De
lach verdween van zijn bolle kubus en maakte plaats voor angst, want
kwaadheid woonde er niet in hem en daardoor verwachtte hij dat ook
niet van anderen. Liesje
stond naast hem en voelde en zag het angstige onbegrip zich
samentrekken in zijn ogen. Ze
vatte zijn hand en sprak met zachte stem om hem te kalmeren:
"Stil maar Lowieke,ge hoeft geen angst te hebben. 't Is uwen schuld niet, maar zijn eigen."
"Stil maar Lowieke,ge hoeft geen angst te hebben. 't Is uwen schuld niet, maar zijn eigen."
Hij
greep haar hand en drukte die tegen zijn borst. Al
zijn angst kneep hij er in. "Kom,"
zei Liesje," kom mee, weg van hier."
Hij
schuifelde achter haar aan, terwijl hij haar hand tegen zich bleef
aandrukken.
Zo
verdwenen zij van het kermisterrein en kwamen aan bij Liesje's huis.
Hoofdstuk
4
Broodje
met ei
Door
het raam zag ze haar vader aan de keukentafel zitten met tante Gré
tegenover hem.
Er
stond een wijnfles met twee halfvolle glazen tussen hen in op de
tafel, en vader omvatte de hand van tante Gré. "
Die zal dus wel weer blijven slapen," flitste het door haar
heen.
Niet
dat ze vader zijn pleziertje misgunde, maar tante Gré keek meestal
zo zuur als een kwarktaart en was sikkeneurig van humeur. In haar
vaders ogen zag zij een schittering, die haar kriebels in haar buik
bezorgde. Ze dacht even aan de geluiden, die straks weer uit het
slaapvertrek zouden komen. "Kom,
Lowieke," sprak zij," laten we niet naar binnen gaan, maar
naar het schuurtje, dan storen we die kwarktaart niet."
Tijdens
het kijken naar het tafereel in de keuken had ze de hand van Lowieke,
welke ze nog steeds omkneld hield, tegen haar buik gedrukt, als
probeerde ze de vlinders te temmen, die daarin stormerig
rondfladderden.
Achterin
het schuurtje lagen wat baaltjes stro en hooi voor de kippen- en
konijnenhokken. Daarop gingen ze zitten. Het stro was warm en zacht.
Zo zaten zij enige tijd en Liesje probeerde Lowie op zijn gemak te
stellen door zacht tegen hem te praten over datgeen, wat er gebeurd
was op de kermis. Maar
ook het keukentafereel liet haar niet los en onwillekeurig verschoof
ze de hand van Lowieke omhoog, tot deze haar borstjes beroerde. Lowie
reageerde hier niet op en liet haar begaan. Daarom durfde Liesje wat
duidelijker en wat meer te strelen over haar onderontwikkeld
gebiedje, maar o zo gevoelig. "Voelt
ge dat, Lowie?" vroeg ze, maar er kwam geen antwoord.
In
het donker fantaseerde ze een brede glimlich op zijn vierkante kop. Ze
trok haar truitje en hemdje omhoof en legde zijn hand op haar
ontblote bolletje en zuchtte. De
ademhaling van Lowie klonk dichtbij en ze voelde ineens op haar
andere borst nog een hand, die kneepjes gaf.
Er
voer een schok door haar heen en haar tepeltjes schoten als antennes
omhoog.
"Zacht,"
hoorde ze Lowie prevelen," lekker zacht."
"Zullen
we ons gans en al uitkleden, Lowie?" stelde ze voor.
"Gek,"
giechelde de mannenstem van Lowie naast haar.
"Helemaal
niet gek. Kom kleed u maar uit." commandeerde ze.
De
daad bij het woord voegend, gaf ze zelf het voorbeeld.
"'t
Is toch donker, he Lowie, dus ge hoeft niet bang te zijn dat ik U kan
zien."
Maar
Lowie kwam niet in beweging en zat met een verbrijzelende spanning in
zijn benen af te wachten.
"Geef
mij Uw hand eens," zei Liesje," hier voel hier maar eens,
en hier en hier.
Ziet
ge wel, ik heb al mijn kleren reeds uitgedaan. Nu gij nog."
Nerveus
en gejaagd begon zij aan zijn kleren te frummelen, terwijl Lowie zijn
handen heen en weer schoof over haar lijfje op die plaatsen, die zij
hem gewezen had.
"Lekker
zacht," bleef hij maar zeggen,"lekker zacht."
De
kippenbobbeltjes vlogen over haar hele huid en toen ook al zijn
kleren uit waren
zei
ze:" Nu ga ik ook U bevoelen, Lowieke, zoals gij mij bevoelt."
Toen
ze tenslotte zijn geslacht beroerde, trappelde Lowieke met beide
benen op de grond.
Het
was zoals Liesje vermoedde, Lowie was klein van geest maar groot van
lichaam.
Ze
voelde de pulserende hunkering naar datgeen, wat hij nog niet kende.
Zij
trouwens ook niet, maar al spelend in haar bed had ze meerdere malen
bij haar wel eens iets er in gestopt om de spanning in haar lichaam
te breken.
"Die
moet ge bij mij er in duwen, Lowie," zei ze," blijf maar
stil liggen, dan doe ik het wel."
Zonder
tegenstand te bieden liet hij zich achterover in het stro duwen. Ze
stapte met een been over hem heen.
Ze
voelde hoe de harde kracht haar ingang raakte en huiverde van
spanning en genot.
Even
was er een aarzeling, maar toen liet ze zich wat zakken en voelde
Lowie bij haar binnendringen.
"Oeioeioei,
lekker zacht. Warm," murmelde Lowie.
Liesje
ondervond geen pijn, zoals ze verwachtte, alleen maar een heerlijk
gevoel
van
tintelende vervulling van al haar fantasietjes. Het
echte gebeuren was nog veel verrukkelijker dan haar stoutste fantasie. Ze
had haar hoofd achterover hangen en haar mond was geopend, toen zij
zich helemaal tot de wortel naar beneden liet zakken.
Op
dat moment voelde ze het lijf Lowieke verstijven en hij maakte
geluiden, alsof hij steeds weer probeerde iets op te tillen, dat veel
te zwaar voor hem was. Diep
in haar buik begon het te gloeien en haar gedachten tuimelden van
verheerlijkte gevoelens. "Zo
blijf ik altoos zitten," dacht ze. De
geluiden van Lowie namen snel toe in geluidsterkte en mondden uit in
een daverend:"Broodje-met-ei!!" Toen
begon hij onbedaarlijk te schateren onder het steeds weer herhalen
van zijn broodje-met-ei.
Liesje
voelde hoe hij uit haar wegvloeide en het besef drong tot haar door
dat het voorbij was.
"O,Lowieke,"
zei ze," dit is zo heerlijk, dit moeten we voortaan altoos
blijven doen. Maar ge moogt er niets van navertellen. Aan niemand
niet, ook niet aan Uwen moeder. 'Is toch zeker ons geheim. Begrijpt
ge dat, Lowieke?" Lowie
begreep het en begroef dit broodje-met-ei in zijn gedachten.
Hoofdstuk
5
Jean
Pieleke in 't paars
In
het open en vlakke veld van West-Vlaanderen, waar de vette klei niet
alleen de gewassen bevrucht, maar ook de karakters van de mensen
voedt, werd hij geboren, Jean
Pieleke in 't paars. Niet
een naam, die Liesje zelf had uitgekozen voor haar kleine kindje. Jean
was wel haar keus, maar wat er achteraan kwam, was de schuld van de
vroedvrouw geweest. Al
meteen na de bevalling was iedereen het erover eens geweest, dat dit
kind een heel bijzonder exemplaar was. Bij
het wegwrijven van het moedervet, wat in die tijd nog gebruikelijk
was, deed ook zijn lijfje pogingen om een echte roze babykleur op het
huidje te toveren. Of
het nou kwam door zuurstofgebrek of door het harde wrijven van de
vroedvrouw, zal
wel nooit bekend worden, maar de billekes, de buik en een gedeelte
van de dijbeentjes bleven toch paars van kleur.
Ook
de ademhaling van de boreling stokte af en toe, zodat de vroedvrouw
de kleine trakteerde op kletsende slagen op de paarse billen.
Deze
kwellingen, volgens de wetten van de medische bewogenheid, deden hem
wel zijn bekje opensperren, gelijk een gretig vogelkuiken, maar de
geluiden ten teken van een actieve longfunctie bleven aanvankelijk
slechts beperkt tot een mager gepiep.
Toch,
na verloop van tijd en vele tikken begon het stemmetje allengs aan te
zwellen tot een boosaardig gehuil. Alsof Jean de vroedvrouw de haren
overeind probeerde te schelden als wraak voor de hem aangedane
tortures. Zijn roze gezichtje werd donkerrood van pure bozigheid.
Ook
de billekes, de buik en de dijbeentjes kregen eindelijk hun fatsoenlijke kleur.
"
't Is bijkans gedaan, hé." kraamde de vroedvrouw haar
geruststelling tegen de nieuwbakken moeder.
Ach
Liesje, zij had alles niet zo snel meegekregen. Wat
gebeurde er allemaal met haar, met haar lijf en in haar hoofd.
"
Alleen zijn pieleke is nog in het paars. Ziede wel. Maar ook dat
is zo gedaan. Ge ziet het is een jungske. Hier, houde-g-em maar efkes
tegen Uwen borst." En
ze legde terstond het plakkerige bolletje op Liesjes blote borst.
Liesje
voelde de warmte van het lijfje door haar huid naar binnen trekken en
zich een weg banen naar haar hart, haar hoofd en haar spenen. Ze
werd doortintelt met een warme waterval.
Ze
omklemde de kleine, alsof ze het weer naar binnen in haar lijf wilde
pressen. Het
boze gekerm van haar Jeaneke klonk als muziek in haar oren.
Och
God, Liesje met haar negentien jonge jaren, besefte nog niet wat er
haar allemaal was overkomen. Niemand
had het geweten, ook haar vader niet. Ze
hadden het goed geheim gehouden, zij en Lowieke, wat ze hadden gedaan
in het schuurtje.
Na
die eerste keer was er voor haar zoveel veranderd in haar schriele
meisjeslijf. Er
was een verlangen gegroeid naar nog veel meer en ook naar anderen dan
Lowieke. Die,
met zijn grote mannenlijf en de vierkante kop er boven op, was een
speelgoedje voor haar geworden.
Ze
wilde meer dan alleen maar dat. Ze
wilde lieve dingen zeggen en horen. Ze
kreeg genoeg van de broodjes met ei en hoewel ze daarmee steeds wel
moest lachen, bleek het toch te onvoldoende voor haar verlangen. Het
leek ook alsof de mannen en jongens in het dorp haar ineens met
andere ogen bezagen. Of
was het dat ze nu de blikken beter begreep, nu ze van de bellefleur
had geproefd in het paradijs.
De
aandacht van haar vader, die zijn kleine meid tot vrouw zag worden in
zo'n korte tijd, verflauwde naarmate hij zich meer richtte op tante
Gré, die tenslotte toch maar bij hen ingetrokken was. Liesje
was met haar komst er niet vrolijker van geworden, maar het deerde
haar niet echt.
Ze
gunde het haar vader en vond de mindere aandacht, die zij van hem
kreeg wel gemakkelijk.
Het
had haar meer vrijheid verschaft. Zeker nu ze de nieuwe dimensie in
haar leven had ontdekt en die verder wilde verkennen. Tante
Gré werkte nu enkele dagen op het Grote Huis, zoals de dorpelingen
het landhuis noemden.
Het landhuis lag even iets buiten het dorp en was omgeven door beuken- en
kastanjebomen.
In
het vroege voorjaar kon je door het verse gebladerte de witte gevel
ervan zien. Later
in de zomer lag het geheel verscholen in het groen.
Daar
woonde de familie van Sijpinghem tot Oudegod, een oud geslacht, dat
op uitsterven stond, omdat het enige kind, dat de familie rijk was,
een zoon was, die meer belangstelling voor broeken had dan voor
rokken. Zoon
Ludo was reeds tweeëndertig jaren oud, en woonde nog altijd op het
huis. Zijn
uitspattingen met vrienden tijdens hun jachtpartijen of tijdens hun
uitstapjes naar de stad, deden in het dorp zoveel stof opwaaien, dat
er weken voor nodig waren om de gemoederen enigszins tot bedaren te
brengen. Nonkel
Ludo mocht Liesje tegen hem zeggen, als ze weer eens mee was gegaan
naar het huis om tante Gré een handje te helpen.
Telkens
als ze nonkel Ludo zag voelde ze in zich het verlangen om in zijn
armen te liggen en dicht bij hem te zijn. Ook Ludo had wel
belangstelling voor haar, dacht ze, omdat hij haar wel eens vroeg
iets voor hem te doen. Het opruimen van de stallen en zo. Ze
mocht zelfs een keer op een van zijn paarden zitten, terwijl hij het
dier aan het hoofdstel stapvoets voorwaarts trok. Hij had haar met
zijn grote sterke armen als een veertje van de grond getild en zo op
het paard gezwaaid. Ze
had zijn krachtige vingers om haar taille gevoeld en dat had haar
verlangen naar hem nog sterker gemaakt. Inderdaad had Ludo meer dan
eens grappen tegen haar gemaakt over haar uiterlijk, haar
manier van doen en vooral haar manier van naar hem kijken.
"
Wat broeit daar wel achter Uwen ogen?" had hij eens gevraagd.
"
Meer dan U denkelijk aan kunt." had zij hem geamuseerd
geantwoord.
En
toen had hij maar doorgevraagd naar haar gedachten en ze had hem
eerlijk alles verteld.
Zomaar
vanzelf was dat gesprek er gekomen. Was
het haar kinderlijke onbevangenheid of was het haar jongensachtige
lichaam, dat Ludo opgewonden had, zij wist het niet. Wat
ze wel wist was, dat Ludo haar ineens een volle kus op de mond
gedrukt had, die haar deed trillen als een kolibri, en haar bijkans
door de knieën deed tuimelen.
Ze
had voor het eerst geproefd hoe de roze smaak van mannenlippen in
haar mond naar binnen drong. En
ze was gesmolten gelijk het teer op de nieuwe asfaltweg langs het
huis in de hete zomerzon. Ze
was gesmolten en had haar vleugels ter omarming uitgespreid.
"Zeg
voortaan maar Ludo en geen nonkel meer." had hij gezegd.
Ludo
had haar van haar laatste restjes onschuld afgeholpen. Nu
pas wist ze wat liefde voor haar betekende.
Datgeen
er met Lowieke geweest was, was kinderspel. Toen had ze nog geen weet
gehad van de echte appelen in het paradijs. Wat Ludo met woorden bij
haar kon bereiken, was nieuw voor haar. Zijn
woorden waren gelijk handen op haar huid, die teder konden strelen of
speelse tikken konden geven. Ludo was altijd lief en stopte haar wel
eens wat geld extra toe, als ze weer eens iets voor hem had gedaan. Dat
stak ze dan in haar schortzak en hield haar vuist erom heen geklemd
alsof iemand het haar zou willen afpakken.
De
familie en ook tante Gré dachten niets slechts over hun
vriendschappelijke gedragingen, omdat Ludo meer plezier aan de
mannekes beleefde, dachten zij nog steeds, dan aan de vrouwkes. Maar
Liesje wist allengs beter en hun omhelzingen kwamen steeds frequenter
voor.
Dan
weer in de paardenstallen, dan weer op zijn kamer of een snelle
stiekeme kus ergens in de tuin.
Dag
en nacht dacht Liesje aan Ludo, die haar zo in een bloembed van
romantiek binnenleidde.
Op
een zomerse zonbegoten dag reden ze samen te paard door de
uitgestrekte landerijen, die bij het huis hoorden. Na verloop van
tijd waren ze in het gras gaan liggen om wat te rusten na een wilde
galopperij.
Ze
had alles laten gebeuren en wist zelfs niet meer wat haar overkwam. Ze
wist alleen nog maar dat haar armen en benen één leken te worden
met het zomergeurende gras, wat hier en daar door de felle zon ging
verfletsen. "M'n
lieveke," had Ludo gemompeld, " m'n kleine lieveke".
De
vage onrust, die in haar binnenste was gegroeid, werd weggedrukt door
het vage vuur van de losgeslagen begeerte. Een
vuur van de uiteen spattende vulkaan, die zij ooit op een film had
gezien. Hetzelde
beeld was in haar opgekomen toen de bevalling had plaats gegrepen van
haar
kindje Jean, met zijn pieleke nog in 't paars.
Hij
lag op haar borst met zijn kopje tegen haar wang.
Ze
fluisterde zoete woordjes tegen hem, zonder er bij stil te staan wat
ze zei. Zo maar woordjes vloeiden uit haar mond gelijk het water uit
een regenpijp. Ze lekte als het ware lievigheid tegen haar Jeaneke. Dit
was het dus, dacht ze, zo gaat het dus, moeder worden. Een
warme golfstroom trok vanaf Mexico door haar lijf en door haar geest.
Ludo,
dacht ze, had hierbij moeten zijn en dit alles moeten meemaken en
meevoelen. Ze
voelde zich als een boom in de lente, waar de bloesems schaterend
uitbarstten in de prille voorjaarszon. Openspringende knoppen en
vogels, die juichend op je takken kwamen kijken naar al dit lieve
gedoe. Zo
voelde dat dus. Nu had zij een kind, helemaal alleen van haar. En
wat voor een kind, een man gelijk Ludo.
Ach,
er vlogen zoveel gedachten door haar hoofd, dat ze het zelf niet
goed meer kon bijhouden.
Ze
zag zichzelf in de tuin met haar Jean in leuke kleertjes. Hoe
hij zijn armpjes naar haar uitstrekte. Ze
voelde zijn warmte op haar borsten en ervoer een gevoel van
verbondenheid, zoals alleen een moeder die kan voelen. Ach,
mon Dieu, wat genoot ze daarvan.
Zo
drijvend op de gelukzaligheid dommelde ze in slaap.
Hoofdstuk
6
en
verder......
Ja,
en verder had Liesje natuurlijk zeer roerige maanden achter de rug. Zij
niet alleen, maar vele mensen waren in beroering gebracht, waarbij
somtijds de emoties hoog opliepen en ook de vrije loop gelaten
werden.
Zijn
ouders, haar vader en tante Gré, het huispersoneel, ja het ganse
dorp was erbij betrokken geraakt van het café tot in de meierij, van
de pastoor tot de burgemeester.
Alleen
Lowieke had er niets van meegekregen. Die aanvaardde de dingen zoals
zij kwamen.
Ook
reageerde hij niet op het feit, dat hij Liesje bijkans nooit meer zag
voor zichzelf.
Als
hij ze al eens tegenkwam, Liesje en Ludo, dat zwaaide hij vrolijk
zijn broodje met ei over de weg en zei madam tegen haar.
De
familie van Sijpinghem was aleerst bijzonder geschokt geweest en
spraken van een abortus, die tegen de wet van de pastoor zou
indruisen. Zij spraken van een huisje, ergens ver weg in het land en
een jaarlijkse toelage voor de kleine en voor Liesje. Maar
al deze dingen werden door Ludo en Liesje ver weg gedaan. De komende
telg was van hen en van niemand anders en zij beslisten zelf wat
ermee aan te vangen in de toekomst.
Liesje's vader jammerde van ontzetting bij het horen, dat zijn dochter enseinte was van de zoon van de machtige familie van Sijpinghe. De schande voor hem en Liesje in het dorp deed, zijn toch al niet groot, eergevoel verschrompelen tot het vriespunt. Er zouden zeker en vast represailles komen van de grote familie. Misschien werd hij van zijn land weggejaagd en strandde hij voor de rest van zijn leven in een ongekende armoede. Had hij niet altijd het rechte pad bewandeld en naar eer en geweten zich staande weten te houden? Had hij niet altijd voor zijn kleine meid gezorgd, haar niet gevoed, niet gekleed en niet gekoesterd als zij verdriet had of ziek was? Waar had hij dit dan aan verdiend?
Liesje's vader jammerde van ontzetting bij het horen, dat zijn dochter enseinte was van de zoon van de machtige familie van Sijpinghe. De schande voor hem en Liesje in het dorp deed, zijn toch al niet groot, eergevoel verschrompelen tot het vriespunt. Er zouden zeker en vast represailles komen van de grote familie. Misschien werd hij van zijn land weggejaagd en strandde hij voor de rest van zijn leven in een ongekende armoede. Had hij niet altijd het rechte pad bewandeld en naar eer en geweten zich staande weten te houden? Had hij niet altijd voor zijn kleine meid gezorgd, haar niet gevoed, niet gekleed en niet gekoesterd als zij verdriet had of ziek was? Waar had hij dit dan aan verdiend?
Tante
Gré had vele tranen gemorst op het tafelblad bij de gedachte, dat
zij meegezogen werd in die schande. Bovendien kon zij verwachten, dat
zij niet langer meer welkom zou zijn op het grote huis. Ze
werkte daar toch enkele dagen per week en verkreeg een aardig inkomen
uit dat werk. Ze
durfde de familie niet onder ogen meer te komen. Ze was er van
overtuigd dat het in het grote huis gedaan was en dat zij met Liesjes
vader in de armoede ondergedompeld zou worden.
Maar
alles had anders uitgepakt.
De
familie van Sijpinghe was enerzijds verontwaardigd, boos en
verdrietig geweest, anderzijds leefde er toch ook opluchting, vooral
bij moeder van Sijpinghe. Opluchting
over de gedachte, dat Ludo dus niet het gezelschap van mannen
prefereerde boven dat van vrouwen. Opluchting ook over het feit nu
een nakomeling te verkrijgen, al was het dan slechts van een
cuisiniere.. De stamboom zou nog niet omgekliefd worden en de naam
zou voorlopig weer verder kunnen bestaan en de bezittingen veilig
gesteld.
Van
al deze zaken had Liesje niet het flauwste vermoeden. Geen
enkele weet had zij van de grote verandering, die zich van nu af zou
voltrekken in haar leven, in ieders leven.
Allengs
hadden de hoog opgelaaide gevoelens bij een ieder zich wat geluwd en
raakte men gewend aan de gedachte. Ook de kletserijen van de mensen
in het dorp verminderden steeds meer, tot men tenslotte de feiten had
geaccepteerd.
Samen
hadden Ludo en Liesje de aanvallen gepareerd en waren ze sterker
gebleken, dan men verwachtte. Hierdoor kwamen ze ook dichter bij
elkaar te staan als ooit tevoren. Voelden ze zich steeds nauwer met
elkaar verbonden. Het
was een beetje gedaan met de uitspattingen van Ludo en zijn vrienden. Vooral
was dat gekomen, omdat verschillende van zijn kameraden hem smakelijk
hadden uitgelachen over zijn komend vaderschap. Weer anderen van die
makkers waren boos teleurgesteld, omdat zij wel duidelijke voorkeuren
hadden, wat betreft het mannelijk geslacht. Ludo
was nu afgeschreven als potentiële vriend voor hun geaardheden.
Bovendien was Ludo een rijke vriend en misten zij voortaan zijn
trakteerderijen.
De
bewogenheid en de betrokkenheid van Ludo bij de komst van zijn
nakomeling had iedereen versteld doen staan. De zorgzaamheid, waarmee
hij Liesje had omringd ervoer zij als een weldadige ligging
in de zomerzon. Bij haar was geen spoor van bezorgdheid over de komst
van de kleine geweest. Haar
kon niets meer gebeuren. Ludo hield van haar, had hij gezegd, en dat
was voor Liesje ruimschoots toereikend om zorgeloos en tevreden
voorwaarts te kijken.
"Laat
ze maar zeggen. Laat ze maar doen. Zolang wij maar bij elkaar kunnen
zijn." zeiden
ze tegen elkaar. En
nu de nieuwe van Sijpinghe zich had aangemeld was er eigenlijk alleen
nog maar blijdschap en vrolijkheid overgebleven.
Ze
ontwaakte door het geschrei van Jean, die door de kraamvrouw naast
haar in het bed werd gelegd. Voor
het eerst in haar leven zou ze hem van zich te drinken geven. Hem
voeden met zichzelf.
ONGECORIIGEERD
Hoofdstuk
4
Mevrouw
van Sijpinghe.
Kort
na de geboorte van Jean, of zoals sommigen hem nog steeds noemden
"Jean-pieleke-in-'t paars" waren ze getrouwd en namen hun
intrek in het grote huis.
Daar
doormaakten zij hun eerste tijd van liefdes- en leedwezen wat bij een
zulke periode hoort.
Zodra
je getrouwd bent en samen dag en nacht moet optrekken, ontdek je al
snel, dat de ander inderdaad een ander is. Waren
de toeschietelijkheden van de verkeringstijd nog overal aanwezig,
eenmaal bij elkaar bivakkerend komen de onderlinge verschillen eerst
goed in het voorlicht.
Ludo
en Liesje kwamen redelijk ongeschonden door deze eerste periode heen
en genoten van hun kleine Jean, van zijn eerste geluidjes, van het
recht komen van de donkerblauwe oogjes, van het eerste tandje en van
alle andere zaken, waarin foetmans zich moest ontwikkelen tot mens.
De
grote belangstelling van de omliggende familieleden en kennissen ervoeren zij als
weldadig. Zij voelden zich gelukkig in dat grote huis.
Liesje
ontdekte een volslagen nieuwe wereld en werd zich steeds bewuster van
alle dingen om zich heen. Eerder
aanvaardde zij het leven en de situatie, waarin ze geleefd had als
volkomen normaal, maar nu kwam ze tot de conclusie, dat er iets meer
te halen viel uit het bestaan, dan alleen maar een sober leven met
haar vader. Hier
was luxe en rijkdom. Hier kon je krijgen waar je goesting in had,
zomaar zonder dat je er iets voor hoefde te doen.
Als
ze niet met Jeaneke bezig was, kon ze soms lang dwalen over het
landgoed en bemerkte ze eigenlijk voor het eerst hoe schoon een
landschap kon zijn. Daar
had ze vroeger nooit bij stilgestaan, het was er gewoon,
vanzelfsprekend. Maar
nu zag ze het, nu zoog ze het in zich op en werd bijkans ontroerd bij
het zien ervan. In
al haar naiviteit, had ze onvoorstelbaar geluk gehad, dat ze hier
mocht terecht komen, hier wonen, waar rust en harmonie heerste met de
familie en met de natuur.
Soms
bekroop haar het gevoel, dat zoveel gelukzaligheid waarschijnlijk
niet altoos kon blijven duren.
Ergens
moest daar een keer een einde aan komen, zoals een donderbui een
einde kan maken aan een mooie zomerdag. Die
dreiging voelde ze wel steeds om zich heen. Het
was haar eigenlijk te mooi om waar te kunnen zijn. Maar
alla, ze genoot van het moment en zo lang dat duurde zou ze blijven
genieten.
De
eerste donderbui liet echter niet zo lang op zich wachten. Dat
kwam door de ziekelijke moeder van Ludo, die de laatste maanden
bedlegerig was en steeds slechter van constitutie werd. Ze
moest dag en nacht worden verzorgd en de zuster, die in het huis was
komen wonen, was niet de allervriendelijkste. Niet
dat ze haar werk niet goed deed, maar ze gedroeg zich knorrig en
iedereen moest ogenblikkelijk uitvoeren de bevelen die zij gaf. Ze
mopperde op de patiente, als ze in haar bed plaste of nog erger. Jeaneke
moest somtijds zijn geblèr, zoals zij dat vond, staken, om de patiënte rust te gunnen. Ze plaatste aanmerkingen op alles en
iedereen in het huis.
Als
ze haar werk niet zo goed zou doen, dan hadden ze haar allang haar congé gegeven. Maar
ja, dat was niet het geval en zo lang het duurde, want de gezondheid
van mevrouw was dermate slecht, dat ze niet zo lang meer zou in leven
blijven, tolereerde men haar.
Op
een zondagmorgen kwam de soeur vertellen, dat mevrouw van Sijpinghe
niet meer wakker was geworden, dat zij gestorven was in haar slaap. Maria
Louise Eleonora van Sijpinghe tot Oudegod-jonkvrouwe Heemstra van
Dalen was niet meer.
De
schrik was niet zo groot, want het verwachte komt nooit plotseling. Maar
toch, als het moment daar is, grijpt het U, alsof er een schoon
boek wordt dichtgeslagen, dat ge nooit meer lezen kunt.
"God
geeft het zijnen beminden in den slaap," had de pastoor
troostend gezegd tegen de oude heer van Sijpinghe, maar hij had hem
weggebonjourd, omdat hij niets moest hebben van die naïeve katholieke fratsen. Hem lagen nog vers de andere woorden van de pastoor in het
geheugen, toen hij eens was gekomen om te spreken over de geaardheid
van Ludo. Een doodzonde had Ludo begaan door dit nachtleven en die kon nooit meer worden
vergeven.
"Dan
zult gij wel overdag sterven," had hij hem geantwoord.
Het
was alsof de dingen er ineens anders uitzagen, alsof ze een blekere
kleur hadden dan anders. De ruimten is het grote huis leken groter,
hadden leegtes gekregen, welke opnieuw moesten worden opgevuld, .
Liesje voelde intuïtief, dat het haar taak zou worden voor de
opvullingen te zorgen. Zou haar zorgeloze vrijheid, die zij genoot,
hierdoor niet in het gedrang komen. Maar ze zag het als haar plicht
tegenover de familie.
Bonpère
was hevig gedevesteerd geweest en Liesje had haar armen rond hem
geslagen en hem gewiegd, gelijk ze Jeaneke troostte. Hij
had tegen haar lijf aangesnikt, gelijk Jeaneke, wanneer hij
verdrietig was. Beiden
waren nu op haar aangewezen en dat besef vervulde haar enerzijds met
warme moederlijke gevoelens, maar anderzijds was er op de achtergrond
een zorgelijke wolk.
Hoe
lang zou dat goed gaan, voordat de oude heer wellicht haar zou gaan
bezien als zijn privé bonne.
Het
huis was groot genoeg om elkaar niet voor de voeten te lopen, maar ze
zou merken in de komende tijd hoezeer de oude baas zich aan haar
vastklampte en hoe ongaarne hij alleen was.
"Laat
mij nu ook maar gaan," had hij steeds gezegd.
Bonpère
was een gebroken man, die, zoals hij zei, nog maar voor de helft
verder moest leven. En een half leven, dat was geen leven.
Waar
zij ook ging, bonpere was altijd bij haar, alsof hij angst had alleen
te zijn, en altijd praatte hij over zijn vrouw en over de problemen,
die zij hadden gehad vooral met Ludo en zijn vrienden.
Hij
was niet meer bij Liesje weg te denken en dat begon haar zo
zoetjesaan steeds meer tegen te staan. Er was geen prive meer voor
haar, zo legde hij beslag op haar hele leven. Ludo bemoeide zich daar
niet mee, omdat hij veelvuldig afwezig was en ergens vond hij ook dat
het wel prettig moest zijn voor zijn vader.
Toen
Liesje eindelijk de stoute schoenen had aangetrokken om het hem te
vertellen, was hij verbaasd geweest en had de wenkbrauwen hoog
opgetrokken.
"Bent
U dan niet meer content hier in dit huis?" had hij gevraagd,
zittend op hun terras bij de zitkamer. "We zouden ergens anders
kunnen gaan wonen, als ge dat wilt."
"Maar
nee," had Liesje teruggezegd," ik wil hier heel niet weg.
't Is alleen, dat ik geen enkel moment meer voor mezelf heb. Is het
niet Jean, dan is het wel Uw vader of de dienstbodes waar ik al mijn
uren van de dag aan besteed. En als we zouden gaan verhuizen, dan is
Uw vader helemaal eenzaam."
"In
dat geval zouden we een gezelschapsdame in huis kunnen nemen, die met
hem kan rondtrekken."
"Maar
die zouden we nu toch ook kunnen zoeken, zodat zij, al was het maar
voor halve dagen, Uw vader een beetje van mijn schouders haalt. Maar
of bonpere daar goesting in heeft, staat nog te bezien."
"Dat
is een goed idee. Ik zal eens rondvragen bij mensen of misschien wel
bij die zotte pastoor, of die iemand kennen die dat zou willen."
"Moet
U dat eerst niet met Uw vader overleggen?" vroeg Liesje.
"Dat
zal ik zeker doen en wel nu meteen." zei Ludo en stond op van
zijn stoel en ging naar binnen.
De
ondergaande zon tekende haar contouren scherp en zwart af tegen de
paarse hemel.
Donkere
slierten van nachtwolken leken stil te hangen in de avondhemel. Er
heerste absolute stilte, ankele late vogels niet meegerekend. Dit was
het heerlijkste moment van een dag, vond Liesje. Even een moment van
rust en genieten van de kleurenpracht en de stilte. Ook de geuren,
die uit de grond opstegen om deze tijd, vulden met vreugde haar neus
en longen. Ze snoof het geluk op, gelijk een kok zijn braadsel.
Vanuit
binnen hoorde ze stemmen komen en even later kwamen Bonpere en Ludo
het terras op gewandeld.
"Excuus,
m'n kind," zei Bonpere," excuus, als ik U te veel belast
heb, maar ik zie U graag en vind steun bij U en bij Uwen kleine
Jean."
"Lieve
Bonpere," sprak Liesje," het is niet, dat ik U niet graag
zie. Ik zie U zeer graag zelfs, maar elk uur van de dag is het geluk
van Jeaneke en het verdriet van Uwe vrouw voor mij een moeilijke
combinatie, ziede."
"Ik
begrijp dat , m'n kind," zei Bonpere," ik begrijp dat heel
goed en ik vind dat Ludo daar een goed voorstel over heeft gedaan. We
moeten iemand zien te vinden, die mij zo af en toe wat gezelschap kan
bieden."
"Wat
voor iemand moet dat dan wel wezen?" vroeg Ludo.
"Ja,"
zei Bonpere," ene die er van houdt om met mij naar een musee te
gaan of naar Gent naar een concert. Ene die van lezen houdt en die
niet te veel praat. Ene die goed luisteren kan en niet moe wordt van
mijn verdriet. Ja, het liefst ene, die een vrolijk karakter heeft en
er goed uitziet, die niet dom is en waar ik mee verschijnen kan."
Ludo
schoot in de lach en zei:"Zo zo, dat is nogal wat. Ziet dat maar
eens te vinden hier in de buurt. Zo ene, zou ik subiet niet kunnen
vinden, maar ja, het is het zoeken waard."
"Maar
ik heb er toch rechtop, he, en ik betaal er toch voor?"
antwoordde hij.
"Van
welke leeftijd moet ze ongeveer zijn?" vroeg Liesje.
"Jong,"
zei Bonpere beslist," want het moet niet zo zijn, dat ik haar
moet ondersteuenen bij een promenade. Zij moet mij een arm geven, zij
moet mij ondersteunen. En...," zijn blik werd donker,
"ze
moet niet katholiek zijn, anders wil ze mij misschien nog meeslepen
naar die een zottekap van een pastoor."
Weer
lachtte Ludo en keek met een vreemde blik naar zijn vader, een beetje
verbaasd over zijn goedgemutstheid.
"Het
lokt U wel aan, zo een vreemde over de vloer te krijgen?" vroeg
hij.
"Ach
Ludo, hoe lang moet een mens uiterlijk blijven treuren. Van binnen
zal het verdriet nooit meer weggaan, maar ik zal moeten leren zien,
dat er ook nog andere dingen zullen komen, dus het zal me ook wel
enige afleiding geven. Het was maar beter, dat mama is overleden. Die
lijdensweg had niet nog langer moeten zijn. Ze zou willen, dat ik
doorleef met haar in het hart en het hoofd, maar ze zou niet willen,
dat ik daarin zou omkomen. Ze was een wijze vrouw, Ludo, je moeder."
Liesje
stond op en juste hem op het voorhoofd.
"Dan
zullen we aan de slag gaan en voor U een fraaie en verstandige
gezelschapsdame te vinden. Heb er maar vertrouwen in, Bonpere."
"Ik
heb vertrouwen in U, m'n lieveke. Als gij ene voor mij vindt, dat zal
het een goeie wezen."
Hoofdstuk
--
Claudine
Mooi
was ze zeker niet en gedistingeerd ook niet.
Met
haar eenenzestig jaren was ze eigenlijk geen gezelschap, vond
Bonpere. Wat moest hij met zo een oud ding. Maar ze kwam uit een
gegoede familie, had ze verteld. Haar moeder was zelfs nog van adel
geweest. Verder was ze vroeger hoofdverpleegster in het ziekenhuis te
Gent.
De
laatste tien jaren echter had ze zich toegelegd op oude mensen, die
aan het einde van hun latijn waren. Stervensbegeleiding noemde ze
dat. Vanuit een centrale organisatie werd ze van de een naar de ander
gestuurd, maar altijd kwam zij bij de beste families van het land en
die stond ze dan bij in het uur van hunne nood.
Tijdens
het gesprek, dat Bonpere en Liesje met haar hadden bleek al gauw, dat
zij een belangrijk leven achter de rug had. Toen ze nog getrouwd was,
haar man was reeds tien jaar dood, was zij de echtgenote van een
belangrijk scheepsbouwondernemer en verkeerde in de hoogste kringen
in binnen- en buitenland. Ze hadden zelfs enkele jaren in Zwitserland
gewoond
Bonpere
zat heel geinteresseerd te luisteren en maakte de indruk, dat hij wel
plezier in haar had.
Ze
babbelde voortdurend en lachte veelvuldig met hoge gilletjes, als
ware het een jong schoolmeisje.
Liesje
voelde ergens onraad, maar vond geen enkele reden hier melding over
te maken tijdens het gesprek. Wat het precies was, wist ze niet, maar
als ze weer vertrokken was, zou het Bonpere vertellen.
"Houdt
U van paardrijden?" had Liesje zomaar gevraagd.
Bonpere
had haar aangekeken met een blik van 'waar slaat dat op'.
"O
ja, ik ben dol op paarden. Vroeger heb ik meerdere prijzen gehaald
tijdens de landelijke kampioenschappen dressuur," vertelde ze
met geestdrift en vervolgde," Ik had zelf twee paarden, maar een
ervan was mijn grote lieveling. Daar kon ik werkelijk alles van
gedaan krijgen. Ik zou zo weer op een paard stappen."
"Mevrouw,"
begon Bonpere, "hoe zijn Uw ervaringen met Uw laatste mensen,
die U heeft bijgestaan?"
"Fantastisch,
werkelijk fantastisch. Het allerbelangrijkste wat je mensen kunt
geven is warmte,
innerlijke
warmte. Eeen soort van liefde, zou ik haast willen zeggen. Men was in
het algemeen buitengewoon enthousiast over mijn aanwezigheden hier en
daar. En het waren toch niet de eerste de beste families, waar in
mijn diensten aan heb gegeven. Werkelijk, iedereen was enthousiast
over mij."
"Hoe
zoudt U het vinden om hier te wonen?" vroeg Liesje.
"Dat
lijkt mij heerlijk, temeer omdat het hetzelfde type landhuis is, als
waar ik in ben opgegroeid.
Er
zijn nog wel een paar maren aan verbonden. Bij twee families wordt er
nog op mijn komst gerekend, als het nodig is. Die belofte heb ik ze
gedaan, omdat ze absoluut niemand anders zouden willen dan alleen
maar mij. De ene meneer is zeer slecht en ik verwacht zijn overlijden
eigenlijk binnen een maand. De andere mevrouw is zeer oud, ze is
tweeennegentig en is voornamelijk bedlegerig. Haar bezoek ik af en
toe twee of drie dagen. Deze beloftes wil ik graag nakomen, dus soms
moet ik enkele dagen weg."
Ze
vindt zichzelf wel heel erg geweldig, vond Liesje.
"Heeft
U kinderen?" vroeg Bonpere.
"Nee,"
zei ze, "Die heb ik wel altijd graag gewild, maar ik durfde het
niet aan, met mijn man en zo.."
"Hoe
bedoelt U?"
"Nou,"
ging ze verder, "ik vertel dat niet zo graag, maar hier wil ik
dat wel doen, zodat we er geen misverstanden ovber krijgen. Mijn man
was een alcoholist. Naarmate de zaken beter gingen en het geld als
water binnenstroomde, stroomde er bij hem steeds meer alcohol naar
binnen. Met vrienden en zakenrelaties trokken ze naar de Casino's en
bars. Maar ook thuis kwamen ze drinken. Tenslotte, om een lang
verhaal kort te maken, heeft hij het gehele familiekapitaal er door
heen gejaagd, waarvan het grootste gedeelte door mij was ingebracht.
Hij overleed als gevolg van zijn drankgedrag aan leverkanker. Mij
heeft hij achter gelaten met helemaal niets meer, maar gelukkig
werkte ik als hoofdverpleegster en zodoende kon ik het hoofd boven
water houden. Natuurlijk moest de villa weg, waar overigens zulk een
hoge hypotheek op zat, dat van de verkoop ervan die schuld precies
kon worden ingelost. Zelfs de familiejuwelen had hij beleend om zijn
drank- en speelschulden te kunnen betalen. De familiejuwelen van
mijn moeder liggen zelfs nu nog bij de bank van lening."
Ze
perste een traan in haar ooghoek, die ze met veel omhaal met een
witkanten zakdoekje wegdepte.
Plotseling
begon ze te lachen met hoge puberachtige gilletjes.
"Maar
alla," giechelde ze," ik heb altijd mijn verstand bewaart
en mijn warmte kunnen geven aan mensen, die daar een salaris voor
over hadden. En nogmaals tot buitengewone tevredenheid van de
patienten. Wanneer kan ik beginnen?"
"Dat
zullen we U zo spoedig mogelijk laten weten," haastte Liesje te
antwoorden.
Ze
had tijdens het gesprek goed op Bonpere gelet en gezien, dat hij haar
wel een amusante dame vond. Hij was van nature goedgelovig en zocht
nooit naar de slechte kanten van een mens.
Eigenlijk
was hij veel te onschuldig, te naïef haast. En, geboren in een rijk
nest en daardoor nooit echte zorgen gekend, kon hij het zich ook
veroorloven om naïef te zijn.
Liesje
niet, dat had ze wel geleerd met haar sociale achtergrond. Ze waren weliswaar niet straatarm geweest, maar elke centime moest
verantwoord worden uitgegeven.
Ze
voelde bij deze vrouw een dreiging van onbetrouwbaarheid. De verhalen
waren te dik, de gilletjes te hoog en de lachjes te hysterisch.
WORDT VERVOLGT...............
Geen opmerkingen:
Een reactie posten