maandag 15 december 2014

Vlaamse Liesje

Vlaamse Liesje  (c) istvan koning


Toen Liesje moest bevallen van haar eerste was ze negentien jaren oud.
Of, beter gezegd, ze was negentien jaren jong, want ze had het lijfje van een dertienjarige.
Een spichtig gezichtje, waar omheen vlassige sliertjes onvolwassen neerhingen. Haar armen en benen waren knokig, dun en breekbaar.
De negen maanden van haar zwangerschap hadden haar borstjes, die aanvankelijk gelijk twee kapucijners haar tors versierden, doen zwellen tot twee gewichtige meloenen, die haar lichaam een buitenproportioneel aanzien gaven.
In haar gedachten zweefden voortdurend twee namen van de mogelijke vader, Lowieke en Ludo.
Al haar moeilijke jeugdjaren was ze haar vaders kindje geweest. Ook nu nog noemde hij haar dikwijls "mijn kleine meid". Misschien was ze dat ook wel het liefste gebleven.
Maar toch hadden zich in dit veel te langzaam ontwikkelende lichaam veranderingen voltrokken, die overigens aan het uiterlijk ervan zich nauwelijks manifesteerden. Schriel, mager en kleine-kindjesachtig om te zien, was ze gebleven. Maar ja, dat was maar het uiterlijk.
Aan de binnenkant gierden de hormonen door haar heen en bevochten haar organen om de onnozelheid te verdrijven, alsof ze moest bevallen van zichzelf. De brand, die in haar ogen te lezen was, voelde ze in haar ganse lichaam.
Zo kreeg zij in die periode een overmatige belangstelling voor alles wat man was. Haar vriendinnen hadden dat al wat langer en spaarden fotografietjes van zangers en filmsterren om zich dromend daarmee af te geven.  Liesje niet, zij was gericht op echte jongens en echte mannen en niet op de papieren liefjes. Het uiterlijk van de mannen was voor haar van geen enkel belang. Allicht niet, want ook haar eigen verschijning, vond ze, had weinig van die aantrekkelijke dingen, die ze weigerde te geloven van de reklameplaatjes over mode en schoonheid.
Het gevolg hiervan was dan ook, dat Liesje ongenuanceerd de aandacht op zich probeerde te vestigen van een ieder van het andere geslacht. Maar ach, dat viel niet mee. Wat moet je ook met je pas-verworven gevoelens, die zich nog niet op een juiste, uitgebalanceerde manier een uitweg naar buiten probeerden te vinden.
Hoezeer ze ook haar best deed, het mocht vooralsnog niet gelukken een willige kerel te strikken. Zelfs niet toen de vogels allang het voorjaar achter de heuvels vandaan geschaterd hadden en mens en dier zich tot voortplanting toegetrokken voelden.
Het was het kinderlijfje, dat de mannen op afstand hield en dat ze niet als vrouw konden zien.
Zo een kind gaf je een ijsje in de zomer. Ze moest dus nogal wat fratsen bedenken om de aandacht op haar hunkeren te vestigen. Zo lag ze bijvoorbeeld in de zonnewarmte te baden met enkel een onderbroekje aan, zodat haar twee kleine stuitertjes fier de zomer inprikten. Iedereen, die voorbijkwam begroette ze dan uitbundig. Iedereen groette terug, en daar bleef het bij, want een wichtje met zulk een kleine borstjes was nog maar een kindje, dat pas begon.
En als er al eens een was, die een opmerking maakte, zo van " Gedag Liesje, probeert ge de mennekes het hoofd op hol te blazen?" dan antwoordde ze volstrekt eerlijk en zo ronduit mogelijk met:" Ja."
Maar ja, dan zeiden ze meestal iets terug van: " Kom dan nog maar eens als ge achttien zijt."
En ze was achttien, nondedju. Over haar van dag tot dag sterker wordende gevoelens, dorst ze met niemand te praten, zeker al niet met haar vader.  Die zou dat in ieder geval niet willen en kunnen begrijpen. Ze moest immers zijn kleine meid blijven.

Vader was, sinds de dood van haar moeder, een wat stille en zwijgzame man. Hij bewerkte zijn stuk grond en de opbrengsten, als groente en fruit bracht hij naar de veiling. Daar konden ze van leven, al was er geen luxe tegen te komen in hun huis. Ze hadden het sober maar goed.
Hertrouwen wilde hij niet, hoewel hij nog vrij jong was. Met zijn drieënveertig jaren had hij nog een heel leven voor de boeg. Liesje had hem wel eens gevraagd:" Waarom trouw je niet met tante Gré?" Maar dan schudde hij alleen maar het hoofd en zei steevast:" Ik heb het best zo samen met mijn kleine meid."
Tante Gré kwam drie keer in de week de huishouding doen. Zij was een weduwe uit het dorp, die ook maar alleen was, en hiermee zich een opdracht stelde. 
Soms bleef tante Gré wel eens slapen en waarom ook niet. Dan luisterde Liesje naar de geluiden, die uit haar vaders slaapkamer kwamen en raakte daardoor zo in vervoering, dat ze de lakens strak tussen haar beentjes trok en zo haar lichaam liet uittintelen.
Dan verlangde ze sterker dan ooit ernaar zelf een man te bezitten of door een man bezeten te worden.
Voorlopig was ze alleen nog maar bezeten van mannen.
Op die momenten drukte de universele afwijzing door de mannen zwaarder dan anders op haar brandende ontluiking.

Hoofdstuk 2
Lowieke

Lowie was de enige jongen, die nog wel eens bij haar kwam.
Hij was een knaap van veertien jaar en uiterst zwakbegaafd. Erg groot gebouwd voor zijn jaren, maar erg klein van geest.
Een Hollandse toerist had hem eens "leipe Loetje" genoemd, en sindsdien had die een scheldnaam hem achtervolgd, maar Lowieke, zoals zijn moeder hem noemde vond dat niet erg.
Veel verder dan het tellen van de dagen der week en een stamelend weesgegroetje kwam hij niet. Kleine-kinderspelletjes van de kleuterschool begreep hij wel en hij speelde ze dan ook graag. Liesje had zelfs wel eens moeite zo een spel van hem te winnen. Eigenlijk hingen al die spelletjes haar allang de keel uit, maar voor zijn plezier deed ze toch steeds weer mee.
Maar de laatste tijd begon ze met andere ogen naar Lowie te kijken. Naar zijn brede schouders, naar zijn vierkante kop met daarin de infantiel blauwe ogen, die haar altijd wat smekend aankeken. Hij was sterk, Lowie, maar dat was hij zichzelf niet bewust. Als hij eens voor politie-agent speelde en zij was de dief, dan kon hij haar hardhandig beetpakken, zo net tegen het pijn doen aan. Vroeger bestrafte ze hem daarvoor, maar de laatste tijd ging er voor haar ook een prikkelende spanning van uit. Als ze zich verzette tegen haar arrestatie en probeerde weg te snappen uit zijn greep, dan grabbelde Lowie met zijn dikkige vingers, waar hij maar kon.
Liesje wist heel goed wat zij deed en lette heel goed op waar zijn grabbelaars graaiden en vond daar meer en meer plezier in. Zo werden de kinderspelletjes nieuw leven ingeblazen, zolang Lowieke maar agent, boswachter, kleermaker of dokter speelde.
Lowie was een geval op zich. Zijn vader was op reis gegaan, toen hij nog amper een peuter was. Naar Canada, had zijn moeder hem verteld, een heel ver land, wel een miljoen keer verder dan het strand. Als verse boreling was Lowie het toonbeeld van blakende gezondheid en hij groeide als de wilgen. Maar toch begon men zich na drie jaar af te vragen of er enige vorm van geretardeerdheid zou zijn, omdat hij niets anders wist voor te brengen dan "hap hap" en "mamamama".
Deze woordjes vormden zijn totale vocabulaire, die hij regelmatig met een groot aantal decibellen liet horen, als het kraaien van de haan.
"Maak je geen zorgen," had de dokter gezegd," hij eet goed, hij poept goed, hij slaapt goed en hij is niet blind en doof. De rest komt vanzelf wel. Als hij twintig is, kan hij het allemaal."
Inmiddels was Lowieke bijna vijftien jaar en was in het bezit van een echte mannenstem.
Niet dat die veel gebruikt werd om te praten, want veel woorden had hij nog steeds niet tot zijn beschikking.
Hij sprak vrijwel nooit in hele zinnen, maar bijna altijd in losse woorden of in kernen van zinnen.
"Broodje-met-ei" was zo'n kreet, die hij slaakte, als hem iets passeerde, wat hem groot genoegen schonk. Zo een hoogtepunt van genot was in eerste instantie natuurlijk het broodje met ei zelf geweest, maar allengs had hij dat overgeheveld naar elk heerlijk en juichend gevoel, dat hem overkwam. 
Zwemmen bijvoorbeeld, dat deed hij graag en goed. Met trage brede slagen kon hij zijn zware lijf rond het zwembad loodsen en voor duiken was hij gans niet bang. Eigenlijk mocht het geen duiken heten, hij liet zich meer van de plank in het water vallen, wat te vergelijken was met de splash-down van de Apollo in de Stille Zuidzee. Alle aanwezigen wachtten dan altijd op het moment, dat zijn brede kop, gelijk het monster van Loch Ness, boven het water uitrees. De door de acoustische ruimte versterkte stemmen dempten als hij boven op de springplank stond. Dan kwam de grote spetterende plons en hield iedereen de adem in, wachtend op zijn ressurectie
Langzaam kwam dan de carré boven het water uit en vulde het zwembad met zijn kreet: "broodje-met-ei", gelijk een olifant op het hoogtepunt van de paring. Soms gaven ze hem applaus daarvoor.
Enkele familieleden beweerden, dat hij gek was geworden, nadat zijn vader hem in het kolenhol met een schep op het hoofd had geslagen. En dat die een vader daarom was gevlucht, omdat moeder hem ging aangeven bij de politie. Toen zij daarvan terugkwam lagen haar spaartrommeltjes ontdekseld op de grond en al de frankskes waren verdwenen. Maar ja, dat zijn misschien maar familieroddels. Wie zal 't zeggen. Zijn moeder in ieder geval niet, want die praatte nooit met mensen. Wel met Lowieke en wel de hele dag door aan een stuk. Soms omhelsde ze hem en zei:" Maar gij, Lowieke m'n kind, gij zijt alles voor mij." En dan fluisterde Lowieke terug:" broodje-met-ei."


Hoofdstuk 3
Kermis

Liesje ging anders graag naar de kerk, maar sinds enkele maanden had ze daar de brui aan gegeven. Niet zozeer om wat ze daar allemaal vertelden, al verstond en begreep ze daar dikwijls heel weinig van, maar van de pastoor had ze zo'n schrik gekregen, dat ze er eigenlijk niet meer heendurfde. Die een boze stem en die een koude ogen gehuisvest in het strenge zwarte habijt boezemde haar angst in. Vooral als ze ter biecht moest gaan, sloeg de huiver haar in de buik.
Op ene keer had ze de pastoor opgebiecht, dat ze zo naar mannen verlangde, maar dat er geen op haar hunkeren wilde reageren. Ze had nog kinderborstjes, en die wilden de mannen niet.
"Laat Uwen borstjes dan maar eens zien." had de pastoor gezegd. En ze had haar frak losgenoopt en heur hemdje tot haar kin opgetrokken. Toen bleef het lang stil in de andere aangrenzende biechtstoel, waar de pastoor zat. Ze hoorde hem zuchten en mompelen: " Ach Liesje, Liesje....ach Lieve Heer, dit is niet goed..." En er klonk iets als een snik, waarna het deurke van de biechtstoel, waarin de pastoor zat, met een klap werd dichtgeslagen. Holle voetstappen verwijderden zich in draf door de kerk. In de verte van de kerkzaal schreeuwde de pastoor: " Ge moogt hier nooit meer komen!! Nooit meer!! Ga weg achter mij, Satan!"
Liesje verstijfde van schrik om wat hij zei en dorst zich niet meer te verroeren. Zo zat ze daar met haar chemise onder de kin, de ogen groot van angst, niet beseffend wat er gaande was.
Tenslotte, ze wist niet na hoeveel tijd, fatsoeneerde ze haar kleren weer en verliet stilletjes het kerkgebouw.

Het zal zo tegen de feestdagen zijn geweest, welke vooraf gingen aan de vastentijd. De aanvang van de kermis, lag in de kerk, zoals het begin van bijna elk feest in de kerk begon. Dat was het bevel van de pastoor en daar mocht niemand mocht, behalve Liesje. Pas nadat hij zijn pericoop gelezen had en de wijsvinger dreigend ter waarschuwing tegen de zedenverwildering ten hemel had gezwaaid, barstte het feest los. Het leek wel of het elk jaar een groter spektakel werd.
Er werd gezopen, er werd gevochten en er werd gevreëen. Al deze dingen vonden plaats op de kermis, in de cafe's en op de stille sentiers achter het grote landhuis. Ook de kermis was dit jaar groter dan voorheen.
Er waren wel zes kramen, waaronder voor het eerst de botsautootjes. Die karretjes, die middels een lange ijzeren staaf geketend waren aan het plafond, waar ze tijdens het rijden fonkelregens afschrapten. De botswagentjes, waarin een ieder wel tien keer had rondgereden en waarin Bertrand van den Scheerte zijn voet verbrijzelde, toen hij meende een andere botser te kunnen tegenhouden met zijn rechter. En zijn rechter was zijn goeie. Daarmee maakte hij doelpunten voor het eerste van de twee elftallen van de plaatselijke voetbalclub. Het leed werd nog vergroot omdat in het andere botsautootje Leipe Loetje zat met Liesje.
Betrand zette de bek open en krijste uit volle borst. Het geluid scheen te komen vanuit de tenen van zijn verwonde voet. Kreten als hondelul, mongool, idioot en lamlul vlogen door de autokraam, als gold het een gewone zondagse voetbalarbiter, wanneer een der spelers zich aangesteld had, teneinde een vrije schop te forceren.
Maar ditmaal was het echt, want gebrancard werd Bertrand van het autoscooterveld gedragen en opgeslokt door een aangerukte ambulans. “Ik grijp U nog wel een keer, lamzak dat ge zijt!" was het laatste, dat ze uit de ziekenwagen vernamen.
Al die tijd had Lowieke toeschietelijk lachend zijn bleekblauwe kijkers op het tafereel voor zich gericht gehad, maar naarmate er meer scheldwoorden zijn kant op kwamen geblazen, drong het tot hem door dat men boos op hem was. De lach verdween van zijn bolle kubus en maakte plaats voor angst, want kwaadheid woonde er niet in hem en daardoor verwachtte hij dat ook niet van anderen. Liesje stond naast hem en voelde en zag het angstige onbegrip zich samentrekken in zijn ogen. Ze vatte zijn hand en sprak met zachte stem om hem te kalmeren:
"Stil maar Lowieke,ge hoeft geen angst te hebben. 't Is uwen schuld niet, maar zijn eigen."
Hij greep haar hand en drukte die tegen zijn borst. Al zijn angst kneep hij er in. "Kom," zei Liesje," kom mee, weg van hier."
Hij schuifelde achter haar aan, terwijl hij haar hand tegen zich bleef aandrukken.
Zo verdwenen zij van het kermisterrein en kwamen aan bij Liesje's huis.


Hoofdstuk 4
Broodje met ei

Door het raam zag ze haar vader aan de keukentafel zitten met tante Gré tegenover hem.
Er stond een wijnfles met twee halfvolle glazen tussen hen in op de tafel, en vader omvatte de hand van tante Gré. " Die zal dus wel weer blijven slapen," flitste het door haar heen.
Niet dat ze vader zijn pleziertje misgunde, maar tante Gré keek meestal zo zuur als een kwarktaart en was sikkeneurig van humeur. In haar vaders ogen zag zij een schittering, die haar kriebels in haar buik bezorgde. Ze dacht even aan de geluiden, die straks weer uit het slaapvertrek zouden komen. "Kom, Lowieke," sprak zij," laten we niet naar binnen gaan, maar naar het schuurtje, dan storen we die kwarktaart niet."
Tijdens het kijken naar het tafereel in de keuken had ze de hand van Lowieke, welke ze nog steeds omkneld hield, tegen haar buik gedrukt, als probeerde ze de vlinders te temmen, die daarin stormerig rondfladderden.
Achterin het schuurtje lagen wat baaltjes stro en hooi voor de kippen- en konijnenhokken. Daarop gingen ze zitten. Het stro was warm en zacht. Zo zaten zij enige tijd en Liesje probeerde Lowie op zijn gemak te stellen door zacht tegen hem te praten over datgeen, wat er gebeurd was op de kermis. Maar ook het keukentafereel liet haar niet los en onwillekeurig verschoof ze de hand van Lowieke omhoog, tot deze haar borstjes beroerde. Lowie reageerde hier niet op en liet haar begaan. Daarom durfde Liesje wat duidelijker en wat meer te strelen over haar onderontwikkeld gebiedje, maar o zo gevoelig. "Voelt ge dat, Lowie?" vroeg ze, maar er kwam geen antwoord.
In het donker fantaseerde ze een brede glimlich op zijn vierkante kop. Ze trok haar truitje en hemdje omhoof en legde zijn hand op haar ontblote bolletje en zuchtte. De ademhaling van Lowie klonk dichtbij en ze voelde ineens op haar andere borst nog een hand, die kneepjes gaf.
Er voer een schok door haar heen en haar tepeltjes schoten als antennes omhoog.
"Zacht," hoorde ze Lowie prevelen," lekker zacht."
"Zullen we ons gans en al uitkleden, Lowie?" stelde ze voor.
"Gek," giechelde de mannenstem van Lowie naast haar.
"Helemaal niet gek. Kom kleed u maar uit." commandeerde ze.
De daad bij het woord voegend, gaf ze zelf het voorbeeld.
"'t Is toch donker, he Lowie, dus ge hoeft niet bang te zijn dat ik U kan zien."
Maar Lowie kwam niet in beweging en zat met een verbrijzelende spanning in zijn benen af te wachten.
"Geef mij Uw hand eens," zei Liesje," hier voel hier maar eens, en hier en hier.
Ziet ge wel, ik heb al mijn kleren reeds uitgedaan. Nu gij nog."
Nerveus en gejaagd begon zij aan zijn kleren te frummelen, terwijl Lowie zijn handen heen en weer schoof over haar lijfje op die plaatsen, die zij hem gewezen had.
"Lekker zacht," bleef hij maar zeggen,"lekker zacht."
De kippenbobbeltjes vlogen over haar hele huid en toen ook al zijn kleren uit waren
zei ze:" Nu ga ik ook U bevoelen, Lowieke, zoals gij mij bevoelt."
Toen ze tenslotte zijn geslacht beroerde, trappelde Lowieke met beide benen op de grond.
Het was zoals Liesje vermoedde, Lowie was klein van geest maar groot van lichaam.
Ze voelde de pulserende hunkering naar datgeen, wat hij nog niet kende.
Zij trouwens ook niet, maar al spelend in haar bed had ze meerdere malen bij haar wel eens iets er in gestopt om de spanning in haar lichaam te breken.
"Die moet ge bij mij er in duwen, Lowie," zei ze," blijf maar stil liggen, dan doe ik het wel."
Zonder tegenstand te bieden liet hij zich achterover in het stro duwen. Ze stapte met een been over hem heen.
Ze voelde hoe de harde kracht haar ingang raakte en huiverde van spanning en genot.
Even was er een aarzeling, maar toen liet ze zich wat zakken en voelde Lowie bij haar binnendringen.
"Oeioeioei, lekker zacht. Warm," murmelde Lowie.
Liesje ondervond geen pijn, zoals ze verwachtte, alleen maar een heerlijk gevoel
van tintelende vervulling van al haar fantasietjes. Het echte gebeuren was nog veel verrukkelijker dan haar stoutste fantasie. Ze had haar hoofd achterover hangen en haar mond was geopend, toen zij zich helemaal tot de wortel naar beneden liet zakken.
Op dat moment voelde ze het lijf Lowieke verstijven en hij maakte geluiden, alsof hij steeds weer probeerde iets op te tillen, dat veel te zwaar voor hem was. Diep in haar buik begon het te gloeien en haar gedachten tuimelden van verheerlijkte gevoelens. "Zo blijf ik altoos zitten," dacht ze. De geluiden van Lowie namen snel toe in geluidsterkte en mondden uit in een daverend:"Broodje-met-ei!!" Toen begon hij onbedaarlijk te schateren onder het steeds weer herhalen van zijn broodje-met-ei.
Liesje voelde hoe hij uit haar wegvloeide en het besef drong tot haar door dat het voorbij was.
"O,Lowieke," zei ze," dit is zo heerlijk, dit moeten we voortaan altoos blijven doen. Maar ge moogt er niets van navertellen. Aan niemand niet, ook niet aan Uwen moeder. 'Is toch zeker ons geheim. Begrijpt ge dat, Lowieke?" Lowie begreep het en begroef dit broodje-met-ei in zijn gedachten.


Hoofdstuk 5
Jean Pieleke in 't paars

In het open en vlakke veld van West-Vlaanderen, waar de vette klei niet alleen de gewassen bevrucht, maar ook de karakters van de mensen voedt, werd hij geboren, Jean Pieleke in 't paars. Niet een naam, die Liesje zelf had uitgekozen voor haar kleine kindje. Jean was wel haar keus, maar wat er achteraan kwam, was de schuld van de vroedvrouw geweest. Al meteen na de bevalling was iedereen het erover eens geweest, dat dit kind een heel bijzonder exemplaar was. Bij het wegwrijven van het moedervet, wat in die tijd nog gebruikelijk was, deed ook zijn lijfje pogingen om een echte roze babykleur op het huidje te toveren. Of het nou kwam door zuurstofgebrek of door het harde wrijven van de vroedvrouw, zal wel nooit bekend worden, maar de billekes, de buik en een gedeelte van de dijbeentjes bleven toch paars van kleur.
Ook de ademhaling van de boreling stokte af en toe, zodat de vroedvrouw de kleine trakteerde op kletsende slagen op de paarse billen. 
Deze kwellingen, volgens de wetten van de medische bewogenheid, deden hem wel zijn bekje opensperren, gelijk een gretig vogelkuiken, maar de geluiden ten teken van een actieve longfunctie bleven aanvankelijk slechts beperkt tot een mager gepiep.
Toch, na verloop van tijd en vele tikken begon het stemmetje allengs aan te zwellen tot een boosaardig gehuil. Alsof Jean de vroedvrouw de haren overeind probeerde te schelden als wraak voor de hem aangedane tortures. Zijn roze gezichtje werd donkerrood van pure bozigheid.
Ook de billekes, de buik en de dijbeentjes kregen eindelijk hun fatsoenlijke kleur.
" 't Is bijkans gedaan, hé." kraamde de vroedvrouw haar geruststelling tegen de nieuwbakken moeder.
Ach Liesje, zij had alles niet zo snel meegekregen. Wat gebeurde er allemaal met haar, met haar lijf en in haar hoofd.
" Alleen zijn pieleke is nog in het paars. Ziede wel. Maar ook dat is zo gedaan. Ge ziet het is een jungske. Hier, houde-g-em maar efkes tegen Uwen borst." En ze legde terstond het plakkerige bolletje op Liesjes blote borst.
Liesje voelde de warmte van het lijfje door haar huid naar binnen trekken en zich een weg banen naar haar hart, haar hoofd en haar spenen. Ze werd doortintelt met een warme waterval.
Ze omklemde de kleine, alsof ze het weer naar binnen in haar lijf wilde pressen. Het boze gekerm van haar Jeaneke klonk als muziek in haar oren.
Och God, Liesje met haar negentien jonge jaren, besefte nog niet wat er haar allemaal was overkomen. Niemand had het geweten, ook haar vader niet. Ze hadden het goed geheim gehouden, zij en Lowieke, wat ze hadden gedaan in het schuurtje.

Na die eerste keer was er voor haar zoveel veranderd in haar schriele meisjeslijf. Er was een verlangen gegroeid naar nog veel meer en ook naar anderen dan Lowieke. Die, met zijn grote mannenlijf en de vierkante kop er boven op, was een speelgoedje voor haar geworden.
Ze wilde meer dan alleen maar dat. Ze wilde lieve dingen zeggen en horen. Ze kreeg genoeg van de broodjes met ei en hoewel ze daarmee steeds wel moest lachen, bleek het toch te onvoldoende voor haar verlangen. Het leek ook alsof de mannen en jongens in het dorp haar ineens met andere ogen bezagen. Of was het dat ze nu de blikken beter begreep, nu ze van de bellefleur had geproefd in het paradijs.
De aandacht van haar vader, die zijn kleine meid tot vrouw zag worden in zo'n korte tijd, verflauwde naarmate hij zich meer richtte op tante Gré, die tenslotte toch maar bij hen ingetrokken was. Liesje was met haar komst er niet vrolijker van geworden, maar het deerde haar niet echt.
Ze gunde het haar vader en vond de mindere aandacht, die zij van hem kreeg wel gemakkelijk.
Het had haar meer vrijheid verschaft. Zeker nu ze de nieuwe dimensie in haar leven had ontdekt en die verder wilde verkennen. Tante Gré werkte nu enkele dagen op het Grote Huis, zoals de dorpelingen het landhuis noemden.
Het landhuis lag even iets buiten het dorp en was omgeven door beuken- en kastanjebomen.
In het vroege voorjaar kon je door het verse gebladerte de witte gevel ervan zien. Later in de zomer lag het geheel verscholen in het groen.
Daar woonde de familie van Sijpinghem tot Oudegod, een oud geslacht, dat op uitsterven stond, omdat het enige kind, dat de familie rijk was, een zoon was, die meer belangstelling voor broeken had dan voor rokken. Zoon Ludo was reeds tweeëndertig jaren oud, en woonde nog altijd op het huis. Zijn uitspattingen met vrienden tijdens hun jachtpartijen of tijdens hun uitstapjes naar de stad, deden in het dorp zoveel stof opwaaien, dat er weken voor nodig waren om de gemoederen enigszins tot bedaren te brengen. Nonkel Ludo mocht Liesje tegen hem zeggen, als ze weer eens mee was gegaan naar het huis om tante Gré een handje te helpen.
Telkens als ze nonkel Ludo zag voelde ze in zich het verlangen om in zijn armen te liggen en dicht bij hem te zijn. Ook Ludo had wel belangstelling voor haar, dacht ze, omdat hij haar wel eens vroeg iets voor hem te doen. Het opruimen van de stallen en zo. Ze mocht zelfs een keer op een van zijn paarden zitten, terwijl hij het dier aan het hoofdstel stapvoets voorwaarts trok. Hij had haar met zijn grote sterke armen als een veertje van de grond getild en zo op het paard gezwaaid. Ze had zijn krachtige vingers om haar taille gevoeld en dat had haar verlangen naar hem nog sterker gemaakt. Inderdaad had Ludo meer dan eens grappen tegen haar gemaakt over haar uiterlijk, haar manier van doen en vooral haar manier van naar hem kijken.
" Wat broeit daar wel achter Uwen ogen?" had hij eens gevraagd.
" Meer dan U denkelijk aan kunt." had zij hem geamuseerd geantwoord.
En toen had hij maar doorgevraagd naar haar gedachten en ze had hem eerlijk alles verteld.
Zomaar vanzelf was dat gesprek er gekomen. Was het haar kinderlijke onbevangenheid of was het haar jongensachtige lichaam, dat Ludo opgewonden had, zij wist het niet. Wat ze wel wist was, dat Ludo haar ineens een volle kus op de mond gedrukt had, die haar deed trillen als een kolibri, en haar bijkans door de knieën deed tuimelen.
Ze had voor het eerst geproefd hoe de roze smaak van mannenlippen in haar mond naar binnen drong. En ze was gesmolten gelijk het teer op de nieuwe asfaltweg langs het huis in de hete zomerzon. Ze was gesmolten en had haar vleugels ter omarming uitgespreid.
"Zeg voortaan maar Ludo en geen nonkel meer." had hij gezegd.
Ludo had haar van haar laatste restjes onschuld afgeholpen. Nu pas wist ze wat liefde voor haar betekende.
Datgeen er met Lowieke geweest was, was kinderspel. Toen had ze nog geen weet gehad van de echte appelen in het paradijs. Wat Ludo met woorden bij haar kon bereiken, was nieuw voor haar. Zijn woorden waren gelijk handen op haar huid, die teder konden strelen of speelse tikken konden geven. Ludo was altijd lief en stopte haar wel eens wat geld extra toe, als ze weer eens iets voor hem had gedaan. Dat stak ze dan in haar schortzak en hield haar vuist erom heen geklemd alsof iemand het haar zou willen afpakken.
De familie en ook tante Gré dachten niets slechts over hun vriendschappelijke gedragingen, omdat Ludo meer plezier aan de mannekes beleefde, dachten zij nog steeds, dan aan de vrouwkes. Maar Liesje wist allengs beter en hun omhelzingen kwamen steeds frequenter voor.
Dan weer in de paardenstallen, dan weer op zijn kamer of een snelle stiekeme kus ergens in de tuin.
Dag en nacht dacht Liesje aan Ludo, die haar zo in een bloembed van romantiek binnenleidde.
Op een zomerse zonbegoten dag reden ze samen te paard door de uitgestrekte landerijen, die bij het huis hoorden. Na verloop van tijd waren ze in het gras gaan liggen om wat te rusten na een wilde galopperij.
Ze had alles laten gebeuren en wist zelfs niet meer wat haar overkwam. Ze wist alleen nog maar dat haar armen en benen één leken te worden met het zomergeurende gras, wat hier en daar door de felle zon ging verfletsen. "M'n lieveke," had Ludo gemompeld, " m'n kleine lieveke".
De vage onrust, die in haar binnenste was gegroeid, werd weggedrukt door het vage vuur van de losgeslagen begeerte. Een vuur van de uiteen spattende vulkaan, die zij ooit op een film had gezien. Hetzelde beeld was in haar opgekomen toen de bevalling had plaats gegrepen van
haar kindje Jean, met zijn pieleke nog in 't paars.

Hij lag op haar borst met zijn kopje tegen haar wang.
Ze fluisterde zoete woordjes tegen hem, zonder er bij stil te staan wat ze zei. Zo maar woordjes vloeiden uit haar mond gelijk het water uit een regenpijp. Ze lekte als het ware lievigheid tegen haar Jeaneke. Dit was het dus, dacht ze, zo gaat het dus, moeder worden. Een warme golfstroom trok vanaf Mexico door haar lijf en door haar geest.
Ludo, dacht ze, had hierbij moeten zijn en dit alles moeten meemaken en meevoelen. Ze voelde zich als een boom in de lente, waar de bloesems schaterend uitbarstten in de prille voorjaarszon. Openspringende knoppen en vogels, die juichend op je takken kwamen kijken naar al dit lieve gedoe. Zo voelde dat dus. Nu had zij een kind, helemaal alleen van haar. En wat voor een kind, een man gelijk Ludo.
Ach, er vlogen zoveel gedachten door haar hoofd, dat ze het zelf niet goed meer kon bijhouden.
Ze zag zichzelf in de tuin met haar Jean in leuke kleertjes. Hoe hij zijn armpjes naar haar uitstrekte. Ze voelde zijn warmte op haar borsten en ervoer een gevoel van verbondenheid, zoals alleen een moeder die kan voelen. Ach, mon Dieu, wat genoot ze daarvan.
Zo drijvend op de gelukzaligheid dommelde ze in slaap.


Hoofdstuk 6
en verder......

Ja, en verder had Liesje natuurlijk zeer roerige maanden achter de rug. Zij niet alleen, maar vele mensen waren in beroering gebracht, waarbij somtijds de emoties hoog opliepen en ook de vrije loop gelaten werden.
Zijn ouders, haar vader en tante Gré, het huispersoneel, ja het ganse dorp was erbij betrokken geraakt van het café tot in de meierij, van de pastoor tot de burgemeester.
Alleen Lowieke had er niets van meegekregen. Die aanvaardde de dingen zoals zij kwamen.
Ook reageerde hij niet op het feit, dat hij Liesje bijkans nooit meer zag voor zichzelf.
Als hij ze al eens tegenkwam, Liesje en Ludo, dat zwaaide hij vrolijk zijn broodje met ei over de weg en zei madam tegen haar.
De familie van Sijpinghem was aleerst bijzonder geschokt geweest en spraken van een abortus, die tegen de wet van de pastoor zou indruisen. Zij spraken van een huisje, ergens ver weg in het land en een jaarlijkse toelage voor de kleine en voor Liesje. Maar al deze dingen werden door Ludo en Liesje ver weg gedaan. De komende telg was van hen en van niemand anders en zij beslisten zelf wat ermee aan te vangen in de toekomst. 
Liesje's vader jammerde van ontzetting bij het horen, dat zijn dochter enseinte was van de zoon van de machtige familie van Sijpinghe. De schande voor hem en Liesje in het dorp deed, zijn toch al niet groot, eergevoel verschrompelen tot het vriespunt. Er zouden zeker en vast represailles komen van de grote familie. Misschien werd hij van zijn land weggejaagd en strandde hij voor de rest van zijn leven in een ongekende armoede. Had hij niet altijd het rechte pad bewandeld en naar eer en geweten zich staande weten te houden? Had hij niet altijd voor zijn kleine meid gezorgd, haar niet gevoed, niet gekleed en niet gekoesterd als zij verdriet had of ziek was? Waar had hij dit dan aan verdiend?
Tante Gré had vele tranen gemorst op het tafelblad bij de gedachte, dat zij meegezogen werd in die schande. Bovendien kon zij verwachten, dat zij niet langer meer welkom zou zijn op het grote huis. Ze werkte daar toch enkele dagen per week en verkreeg een aardig inkomen uit dat werk. Ze durfde de familie niet onder ogen meer te komen. Ze was er van overtuigd dat het in het grote huis gedaan was en dat zij met Liesjes vader in de armoede ondergedompeld zou worden.
Maar alles had anders uitgepakt.
De familie van Sijpinghe was enerzijds verontwaardigd, boos en verdrietig geweest, anderzijds leefde er toch ook opluchting, vooral bij moeder van Sijpinghe. Opluchting over de gedachte, dat Ludo dus niet het gezelschap van mannen prefereerde boven dat van vrouwen. Opluchting ook over het feit nu een nakomeling te verkrijgen, al was het dan slechts van een cuisiniere.. De stamboom zou nog niet omgekliefd worden en de naam zou voorlopig weer verder kunnen bestaan en de bezittingen veilig gesteld.
Van al deze zaken had Liesje niet het flauwste vermoeden. Geen enkele weet had zij van de grote verandering, die zich van nu af zou voltrekken in haar leven, in ieders leven.
Allengs hadden de hoog opgelaaide gevoelens bij een ieder zich wat geluwd en raakte men gewend aan de gedachte. Ook de kletserijen van de mensen in het dorp verminderden steeds meer, tot men tenslotte de feiten had geaccepteerd.
Samen hadden Ludo en Liesje de aanvallen gepareerd en waren ze sterker gebleken, dan men verwachtte. Hierdoor kwamen ze ook dichter bij elkaar te staan als ooit tevoren. Voelden ze zich steeds nauwer met elkaar verbonden. Het was een beetje gedaan met de uitspattingen van Ludo en zijn vrienden. Vooral was dat gekomen, omdat verschillende van zijn kameraden hem smakelijk hadden uitgelachen over zijn komend vaderschap. Weer anderen van die makkers waren boos teleurgesteld, omdat zij wel duidelijke voorkeuren hadden, wat betreft het mannelijk geslacht. Ludo was nu afgeschreven als potentiële vriend voor hun geaardheden. Bovendien was Ludo een rijke vriend en misten zij voortaan zijn trakteerderijen.
De bewogenheid en de betrokkenheid van Ludo bij de komst van zijn nakomeling had iedereen versteld doen staan. De zorgzaamheid, waarmee hij Liesje had omringd ervoer zij als een weldadige ligging in de zomerzon. Bij haar was geen spoor van bezorgdheid over de komst van de kleine geweest. Haar kon niets meer gebeuren. Ludo hield van haar, had hij gezegd, en dat was voor Liesje ruimschoots toereikend om zorgeloos en tevreden voorwaarts te kijken.
"Laat ze maar zeggen. Laat ze maar doen. Zolang wij maar bij elkaar kunnen zijn." zeiden ze tegen elkaar. En nu de nieuwe van Sijpinghe zich had aangemeld was er eigenlijk alleen nog maar blijdschap en vrolijkheid overgebleven.
Ze ontwaakte door het geschrei van Jean, die door de kraamvrouw naast haar in het bed werd gelegd. Voor het eerst in haar leven zou ze hem van zich te drinken geven. Hem voeden met zichzelf.

ONGECORIIGEERD



Hoofdstuk 4
Mevrouw van Sijpinghe.

Kort na de geboorte van Jean, of zoals sommigen hem nog steeds noemden "Jean-pieleke-in-'t paars" waren ze getrouwd en namen hun intrek in het grote huis.
Daar doormaakten zij hun eerste tijd van liefdes- en leedwezen wat bij een zulke periode hoort.
Zodra je getrouwd bent en samen dag en nacht moet optrekken, ontdek je al snel, dat de ander inderdaad een ander is. Waren de toeschietelijkheden van de verkeringstijd nog overal aanwezig, eenmaal bij elkaar bivakkerend komen de onderlinge verschillen eerst goed in het voorlicht.
Ludo en Liesje kwamen redelijk ongeschonden door deze eerste periode heen en genoten van hun kleine Jean, van zijn eerste geluidjes, van het recht komen van de donkerblauwe oogjes, van het eerste tandje en van alle andere zaken, waarin foetmans zich moest ontwikkelen tot mens.
De grote belangstelling van de omliggende familieleden en kennissen ervoeren zij als weldadig. Zij voelden zich gelukkig in dat grote huis.
Liesje ontdekte een volslagen nieuwe wereld en werd zich steeds bewuster van alle dingen om zich heen. Eerder aanvaardde zij het leven en de situatie, waarin ze geleefd had als volkomen normaal, maar nu kwam ze tot de conclusie, dat er iets meer te halen viel uit het bestaan, dan alleen maar een sober leven met haar vader. Hier was luxe en rijkdom. Hier kon je krijgen waar je goesting in had, zomaar zonder dat je er iets voor hoefde te doen.
Als ze niet met Jeaneke bezig was, kon ze soms lang dwalen over het landgoed en bemerkte ze eigenlijk voor het eerst hoe schoon een landschap kon zijn. Daar had ze vroeger nooit bij stilgestaan, het was er gewoon, vanzelfsprekend. Maar nu zag ze het, nu zoog ze het in zich op en werd bijkans ontroerd bij het zien ervan. In al haar naiviteit, had ze onvoorstelbaar geluk gehad, dat ze hier mocht terecht komen, hier wonen, waar rust en harmonie heerste met de familie en met de natuur.
Soms bekroop haar het gevoel, dat zoveel gelukzaligheid waarschijnlijk niet altoos kon blijven duren.
Ergens moest daar een keer een einde aan komen, zoals een donderbui een einde kan maken aan een mooie zomerdag. Die dreiging voelde ze wel steeds om zich heen. Het was haar eigenlijk te mooi om waar te kunnen zijn. Maar alla, ze genoot van het moment en zo lang dat duurde zou ze blijven genieten.
De eerste donderbui liet echter niet zo lang op zich wachten. Dat kwam door de ziekelijke moeder van Ludo, die de laatste maanden bedlegerig was en steeds slechter van constitutie werd. Ze moest dag en nacht worden verzorgd en de zuster, die in het huis was komen wonen, was niet de allervriendelijkste. Niet dat ze haar werk niet goed deed, maar ze gedroeg zich knorrig en iedereen moest ogenblikkelijk uitvoeren de bevelen die zij gaf. Ze mopperde op de patiente, als ze in haar bed plaste of nog erger. Jeaneke moest somtijds zijn geblèr, zoals zij dat vond, staken, om de patiënte rust te gunnen. Ze plaatste aanmerkingen op alles en iedereen in het huis.
Als ze haar werk niet zo goed zou doen, dan hadden ze haar allang haar congé gegeven. Maar ja, dat was niet het geval en zo lang het duurde, want de gezondheid van mevrouw was dermate slecht, dat ze niet zo lang meer zou in leven blijven, tolereerde men haar.
Op een zondagmorgen kwam de soeur vertellen, dat mevrouw van Sijpinghe niet meer wakker was geworden, dat zij gestorven was in haar slaap. Maria Louise Eleonora van Sijpinghe tot Oudegod-jonkvrouwe Heemstra van Dalen was niet meer.
De schrik was niet zo groot, want het verwachte komt nooit plotseling. Maar toch, als het moment daar is, grijpt het U, alsof er een schoon boek wordt dichtgeslagen, dat ge nooit meer lezen kunt.
"God geeft het zijnen beminden in den slaap," had de pastoor troostend gezegd tegen de oude heer van Sijpinghe, maar hij had hem weggebonjourd, omdat hij niets moest hebben van die naïeve katholieke fratsen. Hem lagen nog vers de andere woorden van de pastoor in het geheugen, toen hij eens was gekomen om te spreken over de geaardheid van Ludo. Een doodzonde had Ludo begaan door dit nachtleven en die kon nooit meer worden vergeven.
"Dan zult gij wel overdag sterven," had hij hem geantwoord.
Het was alsof de dingen er ineens anders uitzagen, alsof ze een blekere kleur hadden dan anders. De ruimten is het grote huis leken groter, hadden leegtes gekregen, welke opnieuw moesten worden opgevuld, . Liesje voelde intuïtief, dat het haar taak zou worden voor de opvullingen te zorgen. Zou haar zorgeloze vrijheid, die zij genoot, hierdoor niet in het gedrang komen. Maar ze zag het als haar plicht tegenover de familie.
Bonpère was hevig gedevesteerd geweest en Liesje had haar armen rond hem geslagen en hem gewiegd, gelijk ze Jeaneke troostte. Hij had tegen haar lijf aangesnikt, gelijk Jeaneke, wanneer hij verdrietig was. Beiden waren nu op haar aangewezen en dat besef vervulde haar enerzijds met warme moederlijke gevoelens, maar anderzijds was er op de achtergrond een zorgelijke wolk.

Hoe lang zou dat goed gaan, voordat de oude heer wellicht haar zou gaan bezien als zijn privé bonne.
Het huis was groot genoeg om elkaar niet voor de voeten te lopen, maar ze zou merken in de komende tijd hoezeer de oude baas zich aan haar vastklampte en hoe ongaarne hij alleen was.
"Laat mij nu ook maar gaan," had hij steeds gezegd.
Bonpère was een gebroken man, die, zoals hij zei, nog maar voor de helft verder moest leven. En een half leven, dat was geen leven.
Waar zij ook ging, bonpere was altijd bij haar, alsof hij angst had alleen te zijn, en altijd praatte hij over zijn vrouw en over de problemen, die zij hadden gehad vooral met Ludo en zijn vrienden.
Hij was niet meer bij Liesje weg te denken en dat begon haar zo zoetjesaan steeds meer tegen te staan. Er was geen prive meer voor haar, zo legde hij beslag op haar hele leven. Ludo bemoeide zich daar niet mee, omdat hij veelvuldig afwezig was en ergens vond hij ook dat het wel prettig moest zijn voor zijn vader.
Toen Liesje eindelijk de stoute schoenen had aangetrokken om het hem te vertellen, was hij verbaasd geweest en had de wenkbrauwen hoog opgetrokken.
"Bent U dan niet meer content hier in dit huis?" had hij gevraagd, zittend op hun terras bij de zitkamer. "We zouden ergens anders kunnen gaan wonen, als ge dat wilt."
"Maar nee," had Liesje teruggezegd," ik wil hier heel niet weg. 't Is alleen, dat ik geen enkel moment meer voor mezelf heb. Is het niet Jean, dan is het wel Uw vader of de dienstbodes waar ik al mijn uren van de dag aan besteed. En als we zouden gaan verhuizen, dan is Uw vader helemaal eenzaam."
"In dat geval zouden we een gezelschapsdame in huis kunnen nemen, die met hem kan rondtrekken."
"Maar die zouden we nu toch ook kunnen zoeken, zodat zij, al was het maar voor halve dagen, Uw vader een beetje van mijn schouders haalt. Maar of bonpere daar goesting in heeft, staat nog te bezien."
"Dat is een goed idee. Ik zal eens rondvragen bij mensen of misschien wel bij die zotte pastoor, of die iemand kennen die dat zou willen."
"Moet U dat eerst niet met Uw vader overleggen?" vroeg Liesje.
"Dat zal ik zeker doen en wel nu meteen." zei Ludo en stond op van zijn stoel en ging naar binnen.
De ondergaande zon tekende haar contouren scherp en zwart af tegen de paarse hemel.
Donkere slierten van nachtwolken leken stil te hangen in de avondhemel. Er heerste absolute stilte, ankele late vogels niet meegerekend. Dit was het heerlijkste moment van een dag, vond Liesje. Even een moment van rust en genieten van de kleurenpracht en de stilte. Ook de geuren, die uit de grond opstegen om deze tijd, vulden met vreugde haar neus en longen. Ze snoof het geluk op, gelijk een kok zijn braadsel.
Vanuit binnen hoorde ze stemmen komen en even later kwamen Bonpere en Ludo het terras op gewandeld.
"Excuus, m'n kind," zei Bonpere," excuus, als ik U te veel belast heb, maar ik zie U graag en vind steun bij U en bij Uwen kleine Jean."
"Lieve Bonpere," sprak Liesje," het is niet, dat ik U niet graag zie. Ik zie U zeer graag zelfs, maar elk uur van de dag is het geluk van Jeaneke en het verdriet van Uwe vrouw voor mij een moeilijke combinatie, ziede."
"Ik begrijp dat , m'n kind," zei Bonpere," ik begrijp dat heel goed en ik vind dat Ludo daar een goed voorstel over heeft gedaan. We moeten iemand zien te vinden, die mij zo af en toe wat gezelschap kan bieden."
"Wat voor iemand moet dat dan wel wezen?" vroeg Ludo.
"Ja," zei Bonpere," ene die er van houdt om met mij naar een musee te gaan of naar Gent naar een concert. Ene die van lezen houdt en die niet te veel praat. Ene die goed luisteren kan en niet moe wordt van mijn verdriet. Ja, het liefst ene, die een vrolijk karakter heeft en er goed uitziet, die niet dom is en waar ik mee verschijnen kan."
Ludo schoot in de lach en zei:"Zo zo, dat is nogal wat. Ziet dat maar eens te vinden hier in de buurt. Zo ene, zou ik subiet niet kunnen vinden, maar ja, het is het zoeken waard."
"Maar ik heb er toch rechtop, he, en ik betaal er toch voor?" antwoordde hij.
"Van welke leeftijd moet ze ongeveer zijn?" vroeg Liesje.
"Jong," zei Bonpere beslist," want het moet niet zo zijn, dat ik haar moet ondersteuenen bij een promenade. Zij moet mij een arm geven, zij moet mij ondersteunen. En...," zijn blik werd donker,
"ze moet niet katholiek zijn, anders wil ze mij misschien nog meeslepen naar die een zottekap van een pastoor."
Weer lachtte Ludo en keek met een vreemde blik naar zijn vader, een beetje verbaasd over zijn goedgemutstheid.
"Het lokt U wel aan, zo een vreemde over de vloer te krijgen?" vroeg hij.
"Ach Ludo, hoe lang moet een mens uiterlijk blijven treuren. Van binnen zal het verdriet nooit meer weggaan, maar ik zal moeten leren zien, dat er ook nog andere dingen zullen komen, dus het zal me ook wel enige afleiding geven. Het was maar beter, dat mama is overleden. Die lijdensweg had niet nog langer moeten zijn. Ze zou willen, dat ik doorleef met haar in het hart en het hoofd, maar ze zou niet willen, dat ik daarin zou omkomen. Ze was een wijze vrouw, Ludo, je moeder."
Liesje stond op en juste hem op het voorhoofd.
"Dan zullen we aan de slag gaan en voor U een fraaie en verstandige gezelschapsdame te vinden. Heb er maar vertrouwen in, Bonpere."
"Ik heb vertrouwen in U, m'n lieveke. Als gij ene voor mij vindt, dat zal het een goeie wezen."

Hoofdstuk --

Claudine

Mooi was ze zeker niet en gedistingeerd ook niet.
Met haar eenenzestig jaren was ze eigenlijk geen gezelschap, vond Bonpere. Wat moest hij met zo een oud ding. Maar ze kwam uit een gegoede familie, had ze verteld. Haar moeder was zelfs nog van adel geweest. Verder was ze vroeger hoofdverpleegster in het ziekenhuis te Gent.
De laatste tien jaren echter had ze zich toegelegd op oude mensen, die aan het einde van hun latijn waren. Stervensbegeleiding noemde ze dat. Vanuit een centrale organisatie werd ze van de een naar de ander gestuurd, maar altijd kwam zij bij de beste families van het land en die stond ze dan bij in het uur van hunne nood.
Tijdens het gesprek, dat Bonpere en Liesje met haar hadden bleek al gauw, dat zij een belangrijk leven achter de rug had. Toen ze nog getrouwd was, haar man was reeds tien jaar dood, was zij de echtgenote van een belangrijk scheepsbouwondernemer en verkeerde in de hoogste kringen in binnen- en buitenland. Ze hadden zelfs enkele jaren in Zwitserland gewoond
Bonpere zat heel geinteresseerd te luisteren en maakte de indruk, dat hij wel plezier in haar had.
Ze babbelde voortdurend en lachte veelvuldig met hoge gilletjes, als ware het een jong schoolmeisje.
Liesje voelde ergens onraad, maar vond geen enkele reden hier melding over te maken tijdens het gesprek. Wat het precies was, wist ze niet, maar als ze weer vertrokken was, zou het Bonpere vertellen.
"Houdt U van paardrijden?" had Liesje zomaar gevraagd.
Bonpere had haar aangekeken met een blik van 'waar slaat dat op'.
"O ja, ik ben dol op paarden. Vroeger heb ik meerdere prijzen gehaald tijdens de landelijke kampioenschappen dressuur," vertelde ze met geestdrift en vervolgde," Ik had zelf twee paarden, maar een ervan was mijn grote lieveling. Daar kon ik werkelijk alles van gedaan krijgen. Ik zou zo weer op een paard stappen."
"Mevrouw," begon Bonpere, "hoe zijn Uw ervaringen met Uw laatste mensen, die U heeft bijgestaan?"
"Fantastisch, werkelijk fantastisch. Het allerbelangrijkste wat je mensen kunt geven is warmte,
innerlijke warmte. Eeen soort van liefde, zou ik haast willen zeggen. Men was in het algemeen buitengewoon enthousiast over mijn aanwezigheden hier en daar. En het waren toch niet de eerste de beste families, waar in mijn diensten aan heb gegeven. Werkelijk, iedereen was enthousiast over mij."
"Hoe zoudt U het vinden om hier te wonen?" vroeg Liesje.
"Dat lijkt mij heerlijk, temeer omdat het hetzelfde type landhuis is, als waar ik in ben opgegroeid.
Er zijn nog wel een paar maren aan verbonden. Bij twee families wordt er nog op mijn komst gerekend, als het nodig is. Die belofte heb ik ze gedaan, omdat ze absoluut niemand anders zouden willen dan alleen maar mij. De ene meneer is zeer slecht en ik verwacht zijn overlijden eigenlijk binnen een maand. De andere mevrouw is zeer oud, ze is tweeennegentig en is voornamelijk bedlegerig. Haar bezoek ik af en toe twee of drie dagen. Deze beloftes wil ik graag nakomen, dus soms moet ik enkele dagen weg."
Ze vindt zichzelf wel heel erg geweldig, vond Liesje.
"Heeft U kinderen?" vroeg Bonpere.
"Nee," zei ze, "Die heb ik wel altijd graag gewild, maar ik durfde het niet aan, met mijn man en zo.."
"Hoe bedoelt U?"
"Nou," ging ze verder, "ik vertel dat niet zo graag, maar hier wil ik dat wel doen, zodat we er geen misverstanden ovber krijgen. Mijn man was een alcoholist. Naarmate de zaken beter gingen en het geld als water binnenstroomde, stroomde er bij hem steeds meer alcohol naar binnen. Met vrienden en zakenrelaties trokken ze naar de Casino's en bars. Maar ook thuis kwamen ze drinken. Tenslotte, om een lang verhaal kort te maken, heeft hij het gehele familiekapitaal er door heen gejaagd, waarvan het grootste gedeelte door mij was ingebracht. Hij overleed als gevolg van zijn drankgedrag aan leverkanker. Mij heeft hij achter gelaten met helemaal niets meer, maar gelukkig werkte ik als hoofdverpleegster en zodoende kon ik het hoofd boven water houden. Natuurlijk moest de villa weg, waar overigens zulk een hoge hypotheek op zat, dat van de verkoop ervan die schuld precies kon worden ingelost. Zelfs de familiejuwelen had hij beleend om zijn drank- en speelschulden te kunnen betalen. De familiejuwelen van mijn moeder liggen zelfs nu nog bij de bank van lening."
Ze perste een traan in haar ooghoek, die ze met veel omhaal met een witkanten zakdoekje wegdepte.
Plotseling begon ze te lachen met hoge puberachtige gilletjes.
"Maar alla," giechelde ze," ik heb altijd mijn verstand bewaart en mijn warmte kunnen geven aan mensen, die daar een salaris voor over hadden. En nogmaals tot buitengewone tevredenheid van de patienten. Wanneer kan ik beginnen?"
"Dat zullen we U zo spoedig mogelijk laten weten," haastte Liesje te antwoorden.
Ze had tijdens het gesprek goed op Bonpere gelet en gezien, dat hij haar wel een amusante dame vond. Hij was van nature goedgelovig en zocht nooit naar de slechte kanten van een mens.
Eigenlijk was hij veel te onschuldig, te naïef haast. En, geboren in een rijk nest en daardoor nooit echte zorgen gekend, kon hij het zich ook veroorloven om naïef te zijn.
Liesje niet, dat had ze wel geleerd met haar sociale achtergrond. Ze waren weliswaar niet straatarm geweest, maar elke centime moest verantwoord worden uitgegeven.
Ze voelde bij deze vrouw een dreiging van onbetrouwbaarheid. De verhalen waren te dik, de gilletjes te hoog en de lachjes te hysterisch.


WORDT VERVOLGT...............






Geen opmerkingen:

Een reactie posten